Hoofdstuk 14, tekst B (versie 1)
Daarna blijven de twee mannen staan. De Galliër was naakt. Hij was alleen maar versierd met een halsketting, en gewapend met een lang zwaard en een schild. De Romein, een man met grote moed wacht het gevecht af. Plotseling werden zij bang door een geweldige dreun. Kijk, de Gallische kolos werpt een zwaard naar Manlius. Maar het Romeintje weet slim het schild van de vijand te treffen, en zich tussen het lijf en schild van de Galliër te glippen. Nu kan de vijand hem met zijn lange zwaard niet verwonden. Manlius steekt met twee slangen zijn buik door, en doodt hem. Nu ligt de dode kolos op de grond. Daarma trekt Manlius de bebloede halsketting van het lichaam, en legt het om zijn nek. Na deze ketting noemden de Romeinen hem later Titus Manlius Torquatus.