Hoofdstuk 3, oefening 49
1. De goden van de Olympus schuilen en strijden in de nacht.
2. De Giganten worden niet de heersers over de aarde, want de goden verjagen en doden hen.
3. De adelaren waarschuwen Jupiter: 'De Giganten bestormen de hemelburcht.'
4. Daarom worden de zonen van de Aarde vijanden van de goden.
5. Til de Pelion op en vecht vanaf de bergen, Giganten!
6. De zonen van de Aarde zijn niet bang, maar de goden werpen hen van de Pelion af.
7. Jullie strijden in de nacht, maar de goden verdedigen zich.
8. Ik pak bliksemschichten en werp de vijanden, de zonen van de Aarde, van de Olympus af.
9. Zo wreekt de god van de bliksem zich; hij werpt bergen naar de vijanden.
10. Het gevaar / De dreiging van de zonen der Aarde is een voorbeeld voor de mensen.