Hoofdstuk 11, taaloefening 4 t/m 8
Categorie: Boek > Roma > Boek 1
4 NT [rechtsboven]
TIS [midden]
MUS [linksonder]
5 relinquo (d), relinquebam (5), reliqui (g)
mitto (1), mittebam (i), misi (e)
facio (1 1), faciebam (9), feci (e)
do ( 1 , van rechts naar links) dabam (l), dedi (12)
venio (7), veniebam (ontbreekt !), veni (11)
dico (b), dicebam (10), dixi (2)
sum (a), eram (h), fui (7)
eo (a), iebam (a en 12), ii (6)
6 1 rechtuit: perfectum. ‘de handeling' begint: het werd ochtend
2 festinaverunt: perfectum, een stap in het verhaal wordt aangegeven
3 adiit, coniunxit: perfecta, een volgende stap in het verhaal
4 vadebat, nitraat: imperfecta, beschrijving
5 reliquerunt, vereent: perfecta, stappen in het verhaal
6 decurrebant t/m praeteribat: imperfecta, beschrijving
7 r. 1 : voorzichtig; r. 2: meteen; r.3: achter elkaar; leeg, gulzig;
r. 6: voorzichtig, naar buiten; r. 7: in de verte; r. 8: precies eender;
r. 10: enthousiast; r. 1 1: gulzig; tot zijn schrik: r.12: in hun riem;
r.13: gevaarlijk; r. 14: bij zichzelf; tegelijk; r. 15: beter, even',
r.16: vanuit een gunstige positie, gang voor gang; r. 16: snel; r.17: veilig.
8 a misere, male, vaste, diverse, alte, certe
b iterum, fortasse, numquam, clan, paulatim, undique, modo