Hoofdstuk 1: thema1: Catullus: Carmen 51
R 1-6a: die man lijkt mij gelijk te zijn aan een god. Die man lijkt mij, indien het toegelaten is, de goden te overtreffen. Hij, die zittend tegenover jou, jou telkens weer aankijkt en aanhoord, terwijl je zacht lacht, iets wat aan mij, de ongelukkige, al mijn gevoelens ontneemt.
R 6b-12: want zodra ik jou, Lesbia, aankeek, bleef er niets over van mijn stem in mijn mond. Mijn tong is verlamd en licht vuur vloeit naar beneden door mijn ledematen. Mijn oren suizen door hun eigen geluid, mijn beide ogen worden bedekt door de nacht.
R 13-16: niets doen, Catullus, is lastig voor jou. Door het niets doen, ben je uitgelaten en al te ongedurig. Het niets doen deed vroeger de koningen en de welvarende steden ten ondergaan