Hoofdstuk 2, thema 1: p.85 Gaudeamus, iuvenes dum sumus
R 1-6: Ik heb de zaak, beste keizer, onderzocht tussen Claudius en Euaristus omdat Clausius, zoon van Lupus, bij een feestmaaltijd, terwijl ze hem omhooggooiden met een mantel, zo slecht werd opgevangen door Marius Euaristus zodat hij na de 5e dag gestorven is. Maar er bleek geen enkele vijandschap te zijn tussen hem en Euaristus. Toch geloofde ik dat hij gestraft moest worden door een schuld van baldadigheid, opdat de overige jongemannen van die leeftijd zich zouden beteren.
R 7-10: En daarom heb ik Marius Euaristus verbannen tot Rome, Italiƫ en de provincie Baetica voor een periode van 5 jaar en besloot ik dat Euaristus aan diens vader een boete moet betalen van 2000 sestertiƫn omwille van het verlies, omdat zijn armoede duidelijk was.
R 11-13: De woorden van het antwoord: Jij hebt de straf van Marius Euaristus terecht geregeld, Taurine, in verhouding tot de schuld. In het grootste vergrijp is het immers van belang of het met opzet of door toeval gebeurd is.