Hoofdstuk 1, oefening 3
1. hij/zij prijst
2. jij wandelt
3. wij maken klaar
4. zij vragen
5. te staan
6. hij/zij bewaart
7. wij verbieden
8. jullie roepen
9. zij dragen
10. ik maak klaar
11. Wij vragen
12. Jullie bewaren
13. Zij staan
14. Klaar te maken
15. Ik wandel
16. Jullie verbieden
17. Jij draagt
18. Ik roep
19. Zij prijzen
20. Wij staan