Vitae: Tiberius, § 60
In de weinige dagen nadat hij Capri had bereikt, beval hij aan een visser, die aan hem (Tiberius), terwijl hij op z’n eentje was, onverwachts een grote barbeel had aangeboden, om met diezelfde vis zijn gezicht hard te wrijven, verschrikt als hij was omdat deze (de visser) langs de achterkant (de rug) van het eiland via de moeilijke weg tot bij hem was omhooggeklommen. Toen hij zichzelf tijdens z’n straf gelukkig prees dat hij niet ook de heel grote zeekreeft, die hij had gevangen, had aangeboden, beval hij (Tiberius) dat zijn gezicht ook met een zeekreeft moest verscheurd worden.
Een praetoriaanse soldaat veroordeelde hij ter dood omwille van een pauw, uit de toon weggeroofd.
Op een zekere reis, toen de draagstoel, waarmee hij werd vervoerd, gehinderd werd door doornstruiken, geselde hij de verkenner van de weg, een centurio van de eerste cohorten, nadat die op de grond gesmeten was, bijna tot de dood