Hoofdstuk 1, oefening 23
1. Hij/zij neemt
2. wij nemen
3. zij nemen
4. ik neem
5. jij neemt
6. jullie nemen
7. wij beginnen
8. zij maken
9. hij/zij wenst
10. jij vlucht
11. Jullie beginnen
12. Jullie slapen
13. Wij doen
14. Wij openen
15. Jij komt
16. Zij wensen
17. Ik voel
18. Jullie horen
19. Wij wensen
20. Zij springen