Hoofdstuk 1, oefening 20
1. de man l.v.
2. de godinnen l.v.
3. - aan/voor de god(inn)en
- vanaf/door de god(inn)en
4. van de ogen
5. - van de taal
- aan/voor de taal
- de talen o.
6. o heer
7. - van de man
- de mannen o.
8. de spijzen l.v.
9. van de bossen
10. de dochters l.v.
11. - van het oog
- de ogen o.
12. - de deur o.
- vanaf/door de deur
13. de heer l.v.
14. - aan/voor de vrienden
- vanaf/door de vrienden
15. - aan/voor de spijs
- vanaf/door de spijs
16. van de plaatsen
17. de mannen l.v.
18. - van de god
- de goden o.
19. - aan/voor de paarden
- vanaf/door de paarden
20. - het uitstel
-vanaf/door het uitstel