Epistulae IX, 33
Als een lopend vuurtje verspreidt het nieuws zich door de kolonie. Allen komen snel bijeen, gapen de bewuste jongen aan als een wereldwonder, ondervragen hem, luisteren naar hem en vertellen het verder. De volgende dag belegeren ze het strand, kijken ze uit over de zee en naar dat wat op de zee lijkt [namelijk: de zeearm/lagune]. De jongens zwemmen, hij in hun midden, maar wat voorzichtiger. En weer verschijnt de dolfijn, stipt op tijd en weer bij de jongen. Hij gaat op de vlucht samen met de anderen. Als om hem uit te nodigen en terug te roepen springt de dolfijn op uit de golven, plonst in het water, zwemt verschillende kringen om hem heen en laat hem weer alleen.