Hoofdstuk 1, oefening 19
1. de heer l.v.
2. de heren l.v.
3. - van de heer
- de heren o.
4. - aan/voor de heer
- door de heer
5. van de heren
6. - aan/voor de heren
- door de heren
7. het voedsel l.v.
8. de goden l.v.
9. van de paarden
10. o vriend (vocativus)
11. - van de plaats
- de plaatsen o.
12. de muren l.v.
13. - aan/voor de ogen
- door de ogen
14. het paard l.v.
15. - van de spijs
- de spijzen o.
16. van de vrienden
17. - aan/voor de god
- door de god
18. - aan/voor de plaatsen
- vanaf/door de plaatsen
19. de muur l.v.
20. de ogen l.v.