Hoofdstuk 17, tekst A: In de grot
Toen merkte hij ons op en vroeg hij: Vreemdelingen, wie zijn jullie en waar komen jullie vandaan? Wij waren erg bang voor het zware stemgeluid en voor het reusachtige mens. Ik zag in dat de Kykloop wild en goddeloos was, toch antwoordde ik: Wij zijn Grieken en varen weg van Troje naar huis. Door allerlei winden werden wij afgedreven en verspreid over de grote zee en zijn nu hier aangekomen. Wij smeken u, heb respect voor de goden, help ons ook; want wij zijn smekelingen! De Kykloop antwoordde: Jij bent dom, vreemdeling! Want wij Kyklopen hebben geen respect voor Zeus of één van de andere goden, omdat wij veel sterker zijn! Meteen pakte hij twee vrienden op en gooide ze met groot geweld neer naar de grond; De hersenen van hen stroomden eruit en maakten de grond nat. Hij vrat hen op als een leeuw en liet niets achter! Wij baden met door zeer grote angst tot Zeus; Want het was onvermijdelijk dat wij omkwamen, toen het duidelijk was dat wij de grote steen niet konden wegduwen met onze armen weg van de ingang van de grot. De volgende dag at de Kykloop weer vrienden als ontbijt. Daarna dreef hij de schapen uit de grot en sluit de ingang af met een zeer grote steen. Toen sprak ik tegen mijzelf: Nu is het nodig dat je een zeer slimme list verzint, Odysseus! Dit plan scheen aan mij het beste: Ik beveelde dat mijn vrienden de grote knuppel van de Kykloop puntig maakten en daarna het te verstoppen onder veel mest.