Hoofdstuk 1, oefening 11
1. - van de tafel
- aan/voor de tafel
- de tafels o.
2. de tafel l.v.
3. de tafels l.v.
4. - de tafel o.
- vanaf/door de tafel
5. - aan de tafels
- vanaf/door de tafels
6. van de tafels
7. het beest l.v
8. -van de godin
- aan/voor de godin
- de godinnen o.
9. van de deuren
10. de tongen l.v
11. - het uitstel o.
- vanaf het uitstel
12. - aan/voor de poorten
- vanaf/door de poorten
13. van de dochters
14. het bos l.v.
15. - van het landhuis
- aan/voor het landhuis
- de landhuizen o.
16. van de godinnen
17. het uitstel l.v
18. de dochters l.v.
19. - het bos o.
- vanaf het bos
20. - aan/voor de deuren
- vanaf/door de deuren
21. deas
22. mensam
23. mensa
24. morae
25. villas
26. porta
27. bestiarum
28. lingua
29. silvas
30. filiae
31. ianuas
32. lingua
33. filiam
34. mensis
35. bestiae
36. silva
37. mora
38. villa
39. portam
40. deae