Hoofdstuk 2, Tekst B
Tegen de avond kwamen Philippos en Agariste met moeite aan in Lebadeia. Ze waren erg uitgeput.
Agariste begon nu te huilen, niet van verdriet, maar van vreugde. Ze zei blij tegen Philippos:
'Philippos, ik ben erg verheugd, dat we op tijd in Lebadeia zijn aangekomen. Want de poorten zijn nog open. Nu is het mogelijk de stad in te gaan en daarna het huis van de goede God en het goede Lot te zoeken. Voor reizigers is het mogelijk (reizigers kunnen) daar te slapen. Ik ben van plan vele uren te slapen.'
Philippos zei niets, maar knikte Agariste alleen maar toe. Daarna wilden ze door de open poort gaan maar de poortwachter hield hen tegen.
'Vreemdelingen, wie zijn jullie en waar komen jullie vandaan? En waarom zijn jullie naar Lebadeia gekomen? Vertel dat dan.'
Philippos zei tegen de poortwachter: 'Wij zijn Philippos en Agariste. We komen uit de stad Athene en zoeken het huis van de goede God en het goede Lot. Wij zijn namelijk van plan om morgen naar de tempel van Trophonios te gaan. We willen namelijk de uitspraak van de god over onze kinderen horen, vooral over het meisje. Ze is namelijk blind.'
Toen Philippos dat gezegd had, hield de poortwachter hen niet langer tegen: 'Gegroet, Atheense vreemdelingen, gegroet en ga de stad maar binnen.'