Hoofdstuk 33, tekst A - Taaloefeningen
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 2
A
1.
discam
discas
discat
discamus
discatis
discant
discam
disces
discet
discemus
discetis
discent
2.
finiam
finias
finiat
finiamus
finiatis
finiant
finiam
finies
finiet
finiemus
finietis
finient
B
amem
ames
amet
amemus
ametis
ament
discam
disces
discet
discemus
discetis
discent
--> je moet je afvragen of het een werkwoord een a-stam of een mk-stam is
C
1. gemengd – C – wij nemen
2. gemengd – F
3. a-stam
4. a-stam – C – hij houdt van
5. a-stam – F
6. e-stam – C – ik vernietig
7. e-stam – F
8. mk-stam – C – ik verlies
mk-stam – F
9. mk-stam – F
10. a-stam – F
11. e-stam – F
12. e-stam
13. i-stam – F
14. i-stam – C – wij horen
15. i-stam
16. mk-stam – F
17. mk-stam – C – ik leef
mk-stam – F
18. a-stam – F
19. a-stam – C – jullie verdragen
20. gemengd – C – ik grijp
gemengd – F
D
1. Ik vraag jou om naar de stad te komen. conj.=venias
2. Ik vroeg jou om naar de stad te komen. conj.=venires
3. Ik zal wachten, totdat jullie de poorten openen. conj.=aperiatis
4. Wij zijn bang, dat hij ziek is. conj.=sit
5. Hij is zó boos, dat hij haar niet wil helpen. conj.=nolit
6. Vecht, opdat je niet omkomt! conj.=pereas
7. Ik zal zeggen, waarom de wijze gelukkig is. conj.=sit
8. Hij vraagt jullie, wat er is gebeurd. conj.=fiat
9. Omdat zij héél ziek zijn, kunnen zij mij niet bezoeken. conj.=sint
E
1. Wij zullen de deur openen, opdat wij het huis kunnen binnengaan.
2. De aanvoerder verhindert, dat de vijanden ons overwinnen.
3. Ik smeek jou om me te helpen.
4. Ik smeek mijn broer nogal vaak, om met mij mee te komen, maar hij durft niet.