Deel 1: De Bello Gallico V, 28 + 31
D.B.G. V, 28
Arpinius en Junius rapporteerden de dingen die ze gehoord hadden aan de officieren. Dezen, hevig verontrust door dit plotse voorval, meenden, ook al werden deze dingen door de vijand gezegd, dat ze toch niet genegeerd mochten worden. Ze waren vooral hierdoor geschokt, namelijk dat het nauwelijks te geloven was dat de onbekende en eenvoudige stam van de Eburonen uit eigen beweging een oorlog tegen het Romeinse volk hadden durven voeren. Ze rapporteerden dit dus aan de krijgsraad en er ontstond een heftige discussie onder hen. Lucius Aurunculejus en verscheidene krijgstribunen en verschillende centuriones van de eerste cohorten meenden dat niets lukraak gedaan mocht worden en dat er niet zonder bevel van Caesar het winterkamp mocht verlaten worden; zij wezen erop (lett: ze leerden) dat de troepen, zo groot je maar wil, van de Galli�rs en zelfs de grote troepen van de Germanen konden worden tegengehouden, als het winterkamp (maar) versterkt was (geweest).
(Ze zeiden dat : )
de zaak tot getuigenis was (beter: deze feiten tot bewijs dienden,) namelijk dat de eerste aanval van de vijanden zeer dapper hadden opgevangen, nadat bovendien nog veel verwondingen waren toegebracht; dat ze niet in nood verkeerden door het koren; dat er ondertussen zowel vanuit de dichtstbijzijnde winterkampen als van bij Caesar hulptroepen zouden komen; wat er tenslotte lichtzinniger en schandelijker is dan, op aanraden van de vijand, een beslissing te nemen over de belangrijkste zaken.
D.B.G. V, 31
Onmiddellijk na de raad stond men op. Ze grepen hen alletwee vast en smeekten dat ze de situatie door hun koppige onenigheid niet op de spits te drijven (lett: tot het hoogste gevaar te brengen). (De leden van de krijgsraad zeiden dat) de oplossing simpel was, of ze zouden blijven of ze zouden vertrekken, als ze allen maar ��n ding meenden en goedkeurden; (dat ze) daarentegen in de onenigheid geen enkele redding zagen. De zaak duurde door de discussie voort tot middernacht. Uiteindelijk gaf Cotta ontgoocheld toe; de mening van Sabinus haalde het (lett: bleef over), er werd afgekondigd dat ze bij dageraad zouden vertrekken.
De rest van de nacht bracht men al wakend door (lett: werd verbruikt met waken), omdat elke soldaat bij z�n bezittingen rondkeek, wat hij bij zich zou kunnen dragen, welk gereedschap uit het winterkamp hij gedwongen werd achter te laten.
Bij dageraad (lett: bij het eerste licht) vertrokken ze als volgt uit het kamp, in een eindeloze kolonne en met een erg grote tros, alsof ze niet overtuigd waren door de vijand (lett: alsof er aan hen niet overtuigd was door�), maar de raad door hun beste vriend was gegeven.