7 4c. Aeneas ontmoet Dido (450-466)
450 En tussen hen zwierf de Phoenicische Dido met haar nog verse wond rond in het grote bos; en de Trojaanse held, zodra hij naast haar stond en haar onduidelijk herkende door/in de duisternis, zoals iemand bij het begin van de maand de maan (of) ziet opkomen of meent gezien te hebben (opkomen) door de wolken heen, 455 vergoot tranen en sprak tot haar in tedere liefde: ‘Ongelukkige Dido, was het bericht dus waar dat tot mij was gekomen dat jij gestorven was en met het zwaard de dood had gezocht? Ach, was ik de oorzaak (voor jou) van de/je dood? Ik zweer bij de sterren, bij de goden en als er een of andere trouw is onder in het binnenste van de aarde, 460 ik ben onvrijwillig/zonder dat ik het wilde, koningin, van jouw kust weggegaan. Maar de bevelen van de goden, die mij nu dwingen door deze duisternis te gaan, door plaatsen ruig door verwaarlozing en door de duistere nacht, hebben mij met hun bevelen voortgedreven; en niet heb ik kunnen geloven dat ik door mijn vertrek dit zo grote verdriet jou toebracht. 465 Blijf staan en onttrek je niet aan onze blik. Wie ontvlucht je? Door een beschikking van het lot is dit het laatste, dat ik tot jou spreek.’