Tekst 5.4: De lier van Orpheus
Toen Neanthos, de zoon van de tiran Pittakos, gehoord had dat Orpheus met zijn lier zowel dieren als planten als stenen betoverde, en omdat hij zeer verlangde de lier te hebben, overtuigde hij de priester met grote geschenken om een andere gelijkende lier in de plaats te leggen, en die van Orpheus aan hem te geven. Toen hij ze dus verkregen had, vond hij dat het niet veilig was ze overdag in de stad te gebruiken, en 's nachts, terwijl hij ze onder zijn mantel had, ging hij alleen weg uit de stad en niet ver van de stadsmuren nadat hij de lier ter hand had genomen sloeg en mishandelde hij de snaren, omdat hij een zeer onmuzikale en onvaardige jongeman was, terwijl hij hoopte dat goddelijke melodieën uit de lier zouden komen, en daarmee alles te betoveren, en zelf gelukzalig te worden, door deel te nemen in de muziek van Orpheus. Maar alleen honden -velen waren daar in de buurt - kwamen samen naar het lawaai en wild geworden, verscheurden ze hem, in dat opzicht werd hij tenminste gelijk aan Orpheus. En zo maakt hij onvrijwillig duidelijk dat het niet de lier was die betoverde, maar de vaardigheid, die Orpheus verkregen had langs z'n moeder, en dat de lier in niets anders was dan andere lieren. In onze tijd was er iemand die het olielampje van Epiktetos, dat van aarde was, gekocht had voor drieduizend drachme, naar ik meen omdat hij hoopte dadelijk ook de wijsheid van Epiktetos te verwerven.