4 1d. Het optreden van Laocoön (40-56)
40 Als eerste vóór allen rent daar/toen, terwijl een grote schare (hem) vergezelt, Laocoön woedend vanaf de top van de burcht naar beneden, en van verre schreeuwt hij: ‘O ongelukkige (mede)bur-gers, wat betekent (deze) zo grote waanzin? Geloven/denken jullie dat de vijand is weggevaren? Of menen jullie dat enige geschenken van de Grieken zonder listen zijn? Staat Ulixes zo bekend? 45 Of er verbergen zich Grieken, opgesloten in dit hout, of dit werktuig is gemaakt gericht tegen onze muren met de bedoeling om de huizen te begluren en vanbovenaf in de stad te komen, of er is een ander bedrog/list verborgen; vertrouw het paard niet, Trojanen. Wat dit ook is, ik vrees de Grieken zelfs al brengen ze geschenken.’ 50 Na zo gesproken te hebben slingerde hij met krachtige/grote krachten een enorme speer in de flank en de door de constructie gebogen buik van het monster. Hij bleef trillend staan, en toen de buik geschud werd/schudde, weerklonk de holle binnenruimte en gaf gedreun/dreunde. En, als de lotsbepalingen der goden niet ongunstig waren geweest, als onze geest niet verblind was geweest, 55 had Laocoön ons er toegebracht de Griekse schuilplaats met ijzer/speren te schenden, en zou Troje nu (nog) staan, en jij hoge burcht van Priamus, zou nog blijven/nog bestaan.