4 1c. De Trojanen debatteren over het houtenpaard (25-39)
25 Wij meenden dat de Grieken waren weggegaan en met (gunstige) wind naar Mycene gegaan waren. Dus de hele Trojaanse bevolking bevrijdt zich van langdurige rouw: de poorten worden geopend, ze hebben er plezier in te gaan en de/het Griekse legerkamp en de verlaten plaatsen/ter-rein en de achtergelaten kust te zien: hier had de groep/manschappen van de Dolopiërs hun tent, hier de wrede Achilles; 30 hier was de plaats voor/van de vloot, hier waren ze gewoon in de slaglinie te vechten. Een deel is stomverbaasd over het verderfelijke geschenk voor/ter ere van de ongetrouwde Minerva en (ze) bewonderen het gevaarte van het paard/het enorme paard; als eerste spoort Thymoetes aan het binnen de muren te brengen en op de burcht te plaatsen, hetzij met list(ige bedoeling), hetzij dat de lotsbepalingen van Troje het reeds/eindelijk zo meebrachten/ bepaalden. 35 Maar Capys, en zij wier geest een betere mening had, bevelen of de hinderlaag der Grieken en het verdachte geschenk in de zee te storten of het te verbranden, na vlammen eronder te hebben aangebracht, óf om de holle schuilplaats van de buik te doorboren en te onderzoeken. Het onzekere volk wordt verscheurd in tegengestelde kampen.