4 1a. Aeneas begint met tegenzin te vertellen (1-13)
1 Allen werden stil en hielden gespannen hun blik (gericht op Aeneas)/hun mond dicht. Daarna begon vader Aeneas zo te spreken vanaf het hoge aanligbed: ‘Gruwelijk is het verdriet dat u, koningin, mij verzoekt in de herinnering terug te roepen, hoe de Grieken de Trojaanse macht en het beklagenswaardig rijk 5 hebben verwoest, en de grootste ellende die ik zelf heb gezien en waarin ik een groot aandeel had. Wie van de Myrmidoniërs of Dolopiërs of welke soldaat van de wrede Ulixes zou bij het vertellen van dergelijke dingen zich kunnen onthouden van tranen? En (trouwens) de vochtige nacht daalt al snel uit de hemel en de ondergaande sterren sporen aan tot slaap. 10 Maar als u een zo groot verlangen heeft onze lotgevallen te vernemen en kort de doodsstrijd van Troje te horen, zal ik beginnen, hoewel mijn geest huivert om het zich te herinneren en terugdeinst voor het verdriet.