Deel 1: De Bello Gallico VI, 13 t/m 15
13 In geheel Gallië zijn er van díe mensen die echt van tel en in aanzien zijn, twee soorten; want de plebejers, die niets uit zichzelf durven en niet uitgenodigd worden bij een bijeenkomst, gelden bijna als slaven. Wanneer de meesten ófwel door schulden ófwel door de hoogte van de belastingen ófwel door onrecht van machtigere mensen onderdrukt worden, stellen ze zich in dienst van de adel, die alle zelfde rechten hebben tegenover hen, als meesters tegenover hun slaven. Maar van deze twee soorten is de ene die van de druïden en de andere die van de ruiters.
Dezen hebben de leiding over de cultusplechtigheden, zij dragen zorg voor de openbare en private offers en zij verklaren de goddelijke voortekens; een groot aantal jonge mensen komt bij hen samen omwille van het onderricht (vrijer: om te leren) en zij (de druïden) staan bij hen (de jongelingen) in hoge eer.
Want zij beslissen over bijna alle openbare en particuliere meningsverschillen en als een of andere misdaad begaan is, als er een moord is gepleegd, als er betwisting is over een erfenis of over grondgebied, beslissen diezelfden en bepalen zij beloningen en straffen; als óf een particulier óf een volk zich niet houdt aan een besluit van hen, sluiten ze hen uit van de offerplechtigheden. Die straf is bij hen het allerzwaarst.
En voor wie dit aldus verboden is, dezen worden gerekend bij het aantal van goddelozen en misdadigers, iedereen gaat dezen uit de weg en ontvlucht omgang en gesprek met hen, opdat ze geen schade (lett: niet enige schade) zouden oplopen door aanraking en als ze recht vragen, wordt het hen niet gegeven en geen enkele eer wordt hen betoont. Aan het hoofd van al deze druïden staat één iemand, die de hoogste autoriteit heeft onder hen.
Wanneer deze gestorven is, volgt, als iemand van de overigen boven de rest uitsteekt in waardigheid, die hem op, of als er meerderen gelijken zijn, (dan) strijden ze om de leidende positie door een stemming van de druïden en soms zelfs met wapens. Gedurende een zekere tijd van het jaar houden dezen zitting op een gewijde plek in het grondgebied van de Carnutes, de streek die wordt beschouwd als het midden van heel Gallië. Hierheen komen van overal allen heen, die meningsverschillen hebben en ze gehoorzamen aan hun besluiten en oordelen.
Er wordt aangenomen dat de leer in Britannia is ontdekt (vrijer: ontstaan) en vandaar naar Gallië is overgebracht, en ook nu vertrekken zij die de materie nauwkeuriger willen leren kennen, meestal daarheen om te leren.
14 De druïden zijn gewoon zich afwezig te houden van de oorlog en zij betalen geen belastingen samen met de anderen. Ze hebben vrijstelling van militaire dienstplicht en van alle betalingen. Aangespoord door zulke grote voordelen, komen velen zowel uit eigen beweging bijeen voor de leer als worden ze door hun ouders en verwanten gestuurd. Men zegt dat ze daar een groot aantal verzen uit hun hoofd leren. Daarom blijven sommigen twintig jaar in de leer.
Ze menen dat het niet geoorloofd is deze dingen aan het schrift toe te vertrouwen (vrijer: deze leer neer te schrijven), hoewel ze in bijna alle overige zaken, zowel in openbare als in privé-aangelegenheden, het Griekse schrift gebruiken. Zij lijken mij dit om twee redenen ingesteld te hebben, omdat ze niet willen dat de leer bij het volk verspreid wordt en dat zij, die (ze) leren, minder hun geheugen oefenen, wanneer ze vertrouwen op het schrift. Dit gebeurt bijna voor iedereen dat ze door de hulp van het schrift de nauwgezetheid in het van buiten leren en het geheugen laten verzwakken.
Vooral (van) dít willen ze (de leerlingen) overtuigen, namelijk dat de geesten niet sterven, maar na de dood van de een naar de ander verhuizen en ze menen hierdoor ten zeerste tot moed te worden aangezet, daar de angst voor de dood verwaarloosd wordt.
Verder discussiëren zij veel over de sterren en hun beweging, over de grootte van het heelal en de wereld, over het wezen der dingen, over de kracht en de macht van de onsterfelijke goden en dit geven ze door aan de jeugd.
15 De andere stand is die van de ridders. Dezen houden zich allemaal bezig met de oorlog, wanneer het nodig is en er een of andere oorlog plaatsvindt – hetgeen voor de komst van Caesar bijna jaarlijks placht te gebeuren, namelijk dat zij zelf tot aanvallen overgingen of onrecht / aanvallen afweerden – en naarmate iemand belangrijkst is qua afkomst en vermogen, des te meer dienaren en leenmannen hij heeft. Enkel deze invloed en macht kennen ze. (vrijer: ze kennen enkel deze vorm van invloed en macht)