Tekst 8.6.2: De dodelijke klem
Toen het hem voorkwam, nadat hij de schatkamer een tweede en derde maal had opengemaakt, dat zij rijkdom telkens minder werd - de dieven hielden immers niet op met stelen! - deed hij het volgende: hij beval gevaarlijke klemmen te maken en deze op te stellen rondom de kisten waarin zijn bezittingen staken.
Toen de dieven opnieuw kwamen, werd één van de twee, terwijl hij naar de kisten toe stapte, door een klem gegrepen. Zodra hij inzag in wat voor een hachelijke situatie hij verkeerde - hij kon zich zelf immers niet bevrijden, evenmin kon hij door zijn broer bevrijd worden - riep hij dadelijk zijn broer en beval hem zo gauw mogelijk zijn hoofd af te hakken, opdat hij niet, door zelf herkend te zijn, ook zijn broer in het verderf zou storten.
Deze vond dat zijn broer gelijk had, gehoorzaamde dus en voerde dit bevel uit. Hij plaatste de steen opnieuw in de muur en keerde naar huis terug met het hoofd van zijn broer onder de arm.
Toen de dag aangebroken was, ging de farao zijn schatkamer binnen; hij schrok zich een aap toen hij het lijk van de dief zonder hoofd in de klem zag vastzitten, maar tegelijk ook zag dat de schatkamer ongeschonden was en geen enkele in- of uitgang had.