Hoofdstuk 4, opdr. 12
Categorie: Boek > Lingua Latina > Boek 1
1 ambulant-Vandaag wandelen Marcus en Lucius.
2 videre, audire-De vrienden vinden het leuk de kooplui te zien en hun kreten/
schreeuwen/geschreeuw te horen.
3 vident, agis-Nu zien ze Aemilia en Afra: ‘Hallo, Aemilia! Wat doe je?’
4 habeo-‘Hallo, vrienden! Kijk, (dit is) Afra! Ik heb een nieuwe slavin.
5 stat, tacet-Afra staat (erbij) en zwijgt.
6 dicit, rogat-‘Waarom zegt de slavin niets?’ vraagt Marcus.
7 docere-‘Omdat ze geen Latijn kent. Maar ik wil mijn slavin les geven.
8 ridet-Afra! Kijk, het Fo-rum Ro-ma-num!’ Afra lacht: ‘Fo-rum Ro-ma-num.’
9 plaudunt-De vrienden klappen: ‘Je bent een goede lerares, Aemilia!’