Met. 4.55-166: Pyramus en Thisbe
Categorie: Auteur > Ovidius
Pyramus en Thisbe
Het begin van de romance Met. 4.55-80 (pag. 45)
Pyramus en Thisbe, de één de mooiste van de jongemannen, de ander verkozen boven de meisjes die het oosten had, bewoonden aangrenzende huizen, waar men zegt dat Semiramis de hoge stad met bakstenen muren heeft omgeven. Het feit dat ze buren waren zorgde voor de kennismaking en de eerste toenadering, mettertijd groeide de liefde; zij zouden zich ook verbonden hebben in een wettig huwelijk, maar hun vaders verboden dat; wat ze niet konden verbieden: beiden brandden evenzeer omdat hun geesten bevangen waren [door liefde].
Niemand merkt het, zij spreken met hoofdknik en gebaren, en hoe meer het vuur wordt bedekt, des te meer laait het op omdat/hoewel het bedekt is.
De muur die gemeenschappelijk was aan beide huizen, was gescheurd met een kleine scheur, die hij vroeger had opgelopen toen hij werd gebouwd; dit gebrek, dat door niemand was opgemerkt gedurende lange eeuwen (wat merkt de liefde niet?) hebben jullie als eersten gezien, geliefden, en jullie hebben daarvan een weg voor jullie stem gemaakt; en veilig plachten daardoor lieve woordjes met heel zacht gefluister over te steken.
Dikwijls, wanneer zij waren gaan staan, aan de ene kant Thisbe, Pyramus aan
de andere kant, en beurtelings de adem van hun mond was opgevangen, zeiden zij: ‘Jaloerse muur, waarom sta jij geliefden in de weg? Hoe weinig moeite zou het zijn, dat jij zou toestaan dat wij ons met ons hele lichaam verenigen of,
als dat te veel is, dat je althans zou openstaan voor het geven van kussen? Maar we zijn niet ondankbaar: we erkennen dat we aan jou te danken hebben dat een doortocht is gegeven aan [onze] woorden naar bevriende oren.Â’
Nadat zij dergelijke dingen op verschillende plaatsen tevergeefs gezegd hadden, zeiden ze tegen de nacht: ‘Gegroet,’ en zij gaven ieder aan hun kant [van de muur] kussen die niet aankwamen aan de andere kant.

Een geheime afspraak Met. 4.81-92 (pag. 46)
De volgende Dageraad had de nachtelijke vuren verwijderd en de zon had met zijn stralen de met rijp bedekte grassen gedroogd: zij kwamen bijeen op de gebruikelijke plaats. Dan spreken ze af, nadat ze eerst met zacht gefluister veel hebben geklaagd, om in de stille nacht te proberen de bewakers te misleiden en de deur uit te gaan en om, wanneer ze het huis uit zijn gegaan, ook de huizen van de stad te verlaten, en, opdat er niet gedwaald hoeft te worden terwijl ze rondwandelden door het uitgestrekte gebied, om samen te komen bij het graf van Ninus en om zich te verstoppen in de schaduw van de boom: er stond daar een boom, zeer rijk aan sneeuwwitte vruchten, een hoge moerbeiboom, naast een koude bron.
De afspraken bevallen [hen]; en het licht, dat langzaam lijkt weg te gaan, stort zich in de wateren en uit dezelfde wateren komt de nacht op.

De ontsnapping van Thisbe Met. 4.93-104 (pag. 46)
Nadat Thisbe slim de deur heeft geopend, gaat zij naar buiten door de duisternis en misleidt haar huisgenoten en met gesluierd gezicht komt zij aan bij de grafheuvel en ging zitten onder de afgesproken boom: de liefde maakte haar stoutmoedig.
Kijk! Daar komt een leeuwin, haar schuimende bek besmeurd met het verse bloed van runderen, om haar dorst te lessen in het water van de naburige bron; de Babylonische Thisbe zag haar van verre bij de stralen van de maan en vluchtte met angstige voet in een donkere grot, en terwijl ze vluchtte, liet zij haar sluier achter die van haar rug naar beneden was gegleden. Zodra de woeste leeuwin haar dorst had gelest met veel water, heeft zij, terwijl ze terugkeerde naar de bossen, met haar bebloede bek de dunne sluier verscheurd, die zij toevallig vond zonder Thisbe zelf.

Pyramus komt te laat Met. 4.105-27 (pag. 46)
Pyramus, die later van huis was gegaan, zag in het mulle zand sporen, die duidelijk van een wild beest waren en hij verbleekte over zijn hele gezicht; zodra hij echter ook de sluier vond, gekleurd met bloed, zei hij: ‘Eén nacht zal twee geliefden te gronde richten, van wie zij het meest een lang leven waard was; ik ben schuldig. Ik heb jou, beklagenswaardige, gedood, ik die heb bevolen dat jij Â’s nachts zou komen naar plaatsen vol van gevaar en niet eerder/als eerste hierheen ben gekomen. Verscheur mijn lichaam en eet mijn misdadige ingewanden met woeste beet, o leeuwen, jullie die onder deze rots wonen! Maar het is eigen aan een lafaard de dood [slechts] te vragen.Â’
Hij pakt de sluier van Thisbe op en draagt die met zich naar de schaduw van de afgesproken boom, en zodra hij aan het bekende kledingstuk tranen had gegeven [en] kussen had gegeven, zei hij: ‘Neem nu ook slokken van mijn bloed!
En het zwaard waarmee hij was omgord liet hij neerkomen in zijn buik. En er was geen uitstel, hij trok het [zwaard] stervend uit de gloeiende wond en lag achterover op de grond: het bloed spuit hoog te voorschijn, niet anders dan wanneer een buis barst nadat het lood is beschadigd en hoge waterstralen naar buiten laat spuiten, terwijl de kleine opening sist, en met stoten de lucht breekt.
De vruchten van de boom krijgen door het spatten van het bloed een donker uiterlijk en de met bloed natgemaakte wortel kleurt de hangende moerbeibessen met een purperen kleur.

Thisbe vindt Pyramus Met. 4.128-46 (pag. 47)
Kijk, hoewel zij haar angst nog niet van zich af heeft gezet, keert zij terug, opdat zij haar geliefde niet teleurstelt en zoekt de jongeman met haar ogen en met haar hart, en verlangt te vertellen wat een grote gevaren zij heeft ontweken; en weliswaar herkent zij de plaats en de vorm in de boom als zij die ziet, maar de kleur van het fruit maakt haar onzeker: ze twijfelt of deze het is. Terwijl ze twijfelt, ziet ze de stuiptrekkende ledematen slaan op de bloederige grond en zij deinsde terug en terwijl zij een gezicht bleker dan buxushout had, huiverde zij net zoals de zee, die trilt, wanneer hij aan de oppervlakte wordt beroerd door een licht briesje.
Maar nadat zij, terwijl zij zich op een afstand hield, haar geliefde had herkend, sloeg zij met luid geweeklaag op haar armen die dat niet verdiend hadden en terwijl zij zich de haren uitrukte en het geliefde lichaam omarmde, vulde zij de wonden met tranen en mengde haar tranen met het bloed en terwijl zij kussen drukte op het koude gezicht riep zij: ‘Pyramus, welk lot heeft jou van mij weggenomen? Pyramus, antwoord! Jouw allerliefste Thisbe roept jou: luister en open je gesloten ogen!ÂÂÂ’ Bij de naam van Thisbe opende Pyramus zijn ogen, die al zwaar gemaakt waren door de dood en nadat hij haar had gezien, sloot hij ze weer.

Thisbe volgt het voorbeeld van Pyramus Met. 4.147-66 (pag. 48)
Nadat zij haar sluier had herkend en de schede zonder het zwaard had gezien, zei ze: ‘Jouw hand en liefde hebben jou te gronde gericht, ongelukkige. Ik heb ook een dappere hand voor dit ene, ik heb ook liefde: dit zal [me] krachten geven om me te verwonden. Ik zal [jou], de dode, volgen en ik zal de zeer ongelukkige oorzaak en metgezel van jouw dood genoemd worden; en jij die, ach, door de dood alleen van mij kon worden weggerukt, zult ook niet door de dood kunnen worden weggerukt. Dit moet echter uit naam van ons beiden aan u gevraagd worden, o zeer ongelukkige vaders van mij en van hem, dat jullie niet weigeren dat zij, die een hechte liefde, die het laatste uur heeft verbonden, worden bijgezet in dezelfde grafheuvel. Maar jij, boom, die met je takken nu het beklagenswaardige lichaam van één bedekt, [en] spoedig [de lichamen] van twee zult bedekken, houd de sporen van het bloedvergieten en heb altijd donkere en bij rouw passende vruchten, een aandenken aan het dubbele bloedvergieten.
[Zo] sprak zij en nadat zij de zwaardpunt helemaal onderaan haar borst had geplaatst, stortte zij zich op het zwaard dat nog lauw was van het bloed. Haar wensen hebben echter de goden ontroerd, hebben de ouders ontroerd: want de kleur van het fruit is zodra het rijp is geworden donker, en wat er over bleef van de brandstapels rust in één urn.