Tekst ?: Dialoog van de oude mannen
In de zuilengang van de sportschool waren vier oude mannen aanwezig en ze keken naar de oefeningen van de oude mannen, sommigen oefenden met rennen en verspringen, anderen worstelden in het worstelperk, en hier wierpen de jongelingen speer en daar hadden sommigen de discus in de handen en anderen wierpen ze zelf. Met de oefeningen, zijnde vijf in getal, bereidde de atleten zich voor, voor het zogenoemde vijfkamp. Het schouwspel van hen beviel de oude mannen zeer, ze meenden dat al deze oefeningen zeer voordelig waren voor de jonge mannen en ze zeiden dit tegen elkaar:
Oude man A: Zie je die jongeling daarginds, hoe knap hij de discus werpt.
Oude man B: Heb meer de aandacht voor deze vuistvechter, hoe dapper hij zich tegenover de tegenstander zet, hoewel die sterker is dan hijzelf. Och, zie jij het ook, het gelaat van de jongeling is reeds bebloed. Heus, houdt hij dan nooit op met het slaan in het gelaat, die gek.
Oude man A: Waarom zeg jij ‘de gek’; noem diegenen geen gekken, maar heb geen medelijden met hen. Want dat bevalt de vuistvechters zelf. Want soms probeerde ik die jonge vuistvechters uit elkaar te halen, en nog kwader dan deze, maar die willen niet uit elkaar gaan staan en ook niet ophouden met het gevecht. Geen van de atleten wil graag overwonnen worden, want de atleten, worden als ze winnen door het hele volk geëerd en als ze verliezen door niemand eerwaardig geacht.
Oude man G: Toen wij nog jong waren, toen deden wij niet zoiets dergelijks, maar wij toonden liever onze zelfbeheersing.
Oude man B: Ik, beste vriend, vraag je dit, vocht jij nooit met Diagoras van Rhodos, die in alle grote gevechten zijn tegenstanders overwon en door alle Grieken geëerd werd?