De Amicitia 22-23
22. Dus zo’n vriendschap tussen mannen heeft zovele voordelen, dat ik ze nauwelijks kan opnoemen. Ten eerste hoe kan een leven levendig zijn, zoals Ennius zegt, dat geen rust vindt in de wederzijdse welwillendheid van een vriend? Wat is er aangenamer dan iemand te hebben met wie je alles durft te bespreken zoals met jezelf? Zou het geluk in voorspoed zo groot zijn, als je niet iemand zou hebben, die niet even blij is als jezelf in zulke omstandigheden? Het zou moeilijk zijn tegenspoed te dragen zonder hem, die er nog meer onder lijdt dan jezelf. Tenslotte zijn de overige zaken, die nagestreefd worden, telkens gunstig voor elk één zaak: rijkdom om te besteden, macht om in aanzien te staan, ereambten om geprezen te worden, amusement om je te verblijden, gezondheid om pijn te missen en om al je lichaamsfuncties te vervullen. Vriendschap omvat veel meer dingen. Waarheen je je ook wendt, ze is aanwezig, op geen enkele plaats wordt ze uitgesloten, nooit is ze ongelegen, nooit lastig. Dus doen we niet op meer plaatsen op water en vuur beroep dan op vriendschap. Ik spreek niet over de gewone, alledaagse vriendschap, die toch zelf genoegen doet en nuttig is, maar over de echte perfecte vriendschap, zulke als van hen, die met weinig zijn. Want ze maakt voorspoed schitterender en tegenspoed lichter doordat ze deelt en verdeelt.
23. Niet alleen biedt de vriendschap vele en grote voordelen maar ook munt ze uit omdat ze met veel hoop doet uitkijken naar de toekomst en ze staat niet toe dat de geestdrift verzwakt of valt. Immers iemand die naar een echte vriend kijkt, die kijkt als het ware naar zijn evenbeels. En daarom zijn de afwezigen aanwezig, zijn de behoeftigen rijk, zijn de zieken gezond en wat moeilijk te zeggen is, leven de doden. Zo’n achting, aandenken en verlangen naar hun vrienden volgt hen. Daardoor schijnt de dood van sommigen goed en het leven van anderen lovenswaardig. Indien je de band van welwillendheid uit de natuur der dingen zou wegnemen, zal een huis noch een stad in staat zijn overeind te blijven, zal de landbouw zelf niet eens blijven bestaan. Indien dit minder goed begrepen wordt, kan men vanuit de oneigheid en tweedracht verstaan hoeveel kracht er in vriendschap en eendracht zit. Welk huis is immers zo stevig, welke gemeenschap zo sterk, die niet door haat en tweedracht volledig omvergeworpen kunnen worden? En daaruit kan men beoordelen hoeveel goeds de vriendschap herbergt.