Catalinarische redevoeringen I, 1 - 21
Categorie: Auteur > Cicero
1. Hoe lang nog zult u, Catilina, misbruik maken van ons geduld? Hoe lang zal zelfs die waanzin van u de spot met ons drijven? Tot welk einde zal uw brutaliteit teugelloos op en neer gaan? Hebben de nachtelijke bezetting van de Palatijn, de bewaking van de stad, de angst bij het volk, het zich verzamelen van alle patriotten, deze voor het houden een senaatszitting bijzonder streng bewaakte plaats, de blikken en gelaatsuitdrukkingen van de mensen hier u helemaal niet geraakt? Merkt u niet dat uw plannen bekend zijn, ziet u niet dat uw complot nu aan handen en voeten is gebonden, doordat allen hier op de hoogte zijn? Wat u de afgelopen nacht, de nacht daarvoor hebt uitgevoerd, waar u bent geweest, wie u bijeen hebt geroepen, welk plan u hebt opgevat; wie van ons, denkt u, weet dat niet?

2. Wat een tijden, wat een zeden! De senaat begrijpt dit, de consul ziet het. Toch leeft hij nog. Leeft hij nog? Sterker: hij verschijnt zelfs in de senaat, neemt deel aan een openbare beraadslaging, wijst met zijn ogen elk van ons aan en bestemt hem voor de dood. Wij echter schijnen als dappere mannen naar tevredenheid onze plicht te doen tegenover de staat, indien wij zijn waanzin en projectielen uit de weg gaan. U, Catilina, had op bevel van de consul al eerder ter dood gebracht moeten worden, op u had het verderf gericht moeten worden dat u al lang voor ons allen aan het beramen bent.

3. Heeft soms niet een zeer aanzienlijk man, Publius Scipio, opperpriester, als ambteloos burger Tiberius Gracchus gedood, toen deze het staatsbestel een beetje aan het wankelen bracht? Moeten wij als consul Catilina, die de hele wereld met moord en brand wil vernietigen, verdragen? Ik ga maar voorbij aan die tamelijke oude geschiedenis, dat Gaius Servilius Ahala eigenhandig Spurius Maelius heeft gedood, toen deze zich revolutionaire plannen in het hoofd haalde. Die voortreffelijkheid in deze staat is niet meer, is voorbij, dat dappere mannen een verderfelijk medeburger met zwaardere straffen in toom hielden dan de meest bittere vijand. Wij hebben hier een senaatsbesluit tegen u, Catilina, dat doortastend en streng is. De staat ontbreekt het niet aan visie noch gezag van dit orgaan: wij, ik zeg het openlijk, wij als consul schieten te kort!

4. Ooit heeft de senaat besloten dat consul Lucius Opimius erop moest toezien dat de staat geen enkele schade zou lijden. Daar is geen nacht over heengegaan: op grond van bepaalde verdenkingen van oproer is Gaius Gracchus, hoewel diens vader, grootvader en voorouders de grootste roem genoten, vermoord; oud-consul Marcus Fulvius is samen met zijn kinderen omgebracht. Met een vergelijkbaar senaatsbesluit is de staat aan de consuls Gaius Marius en Lucius Valerius overgedragen: toch niet hebben daarna de dood en de straf van de staat volkstribuun Lucius Saturninus en praetor Gaius Servilius ��n dag laten wachten? Wij daarentegen staan reeds de twintigste dag toe dat de scherpte van het gezag van de mensen hier bot wordt. Wij h�bben namelijk een dergelijk senaatsbesluit, maar een dat in de lade is weggestopt, alsof het in de schede is opgeborgen, op grond van welk senaatsbesluit u, Catilina, ter plekke had moeten worden gedood. U leeft nog en dat niet om uw brutaliteit af te leggen, maar om die te verstevigen. Ik wil, heren senatoren, genadig zijn, ik wil in zulke grote gevaren voor de staat niet nonchalant overkomen, maar ik zelf veroordeel mij nu wegens mijn laksheid en onvermogen.

5. Er is een legerkamp tegen het volk van Rome ingericht in een bergpas naar Etruri�, met de dag groeit het aantal staatsvijanden. Maar de commandant van dat legerkamp en de aanvoerder van de staatsvijanden ziet u binnen de stadsmuren, ja zelfs in de senaat iedere dag een sluipend gevaar beramen tegen de staat. Als ik zal bevelen u, Catilina, nu te arresteren, te doden, zal ik, denk ik, eerder niet moeten vrezen dat alle patriotten zeggen dat er door mij te laat is opgetreden, dan wel dat iemand zegt dat er door mij te wreed is opgetreden. Ik word er echter om een bepaalde reden nog niet toe gebracht om dit te doen, wat reeds eerder gedaan had moeten zijn. U zult pas dan gedood worden, wanneer er niemand zo slecht, zo verdorven, zo gelijk aan u kan worden gevonden die niet erkent dat dit terecht gedaan is.

6. Zolang er iemand zal zijn, die je durft te verdedigen, zal je leven; en je zal leven zoals je nu leeft, in bedwang gehouden door mijn vele en stevige hulpmiddelen, opdat je je niet kan roeren tegen de republiek. Bovendien bespieden en bewaken de ogen en oren van velen je, terwijl je het niet merkt, zoals ze dat tot nu toe gedaan hebben.

Wat is er, Catilina,,dat je nog verwacht als de nacht de misdadige bijeenkomsten niet kan verbergen met haar duisternis, als een priv�-woning de stemmen van de samenzwering zelfs niet binnen de muren kan houden, als ze aan het licht gebracht waorden, als alles uitbreekt? Verander je geest, geloof me; vergeet moord en brand. Je wordt langs alle kanten vastgehouden; al jouw plannen zijn voor ons zonneklaar: sta me toe ze met jou door te nemen.

7. Herinner je je dat ik zei op 21 oktober in de senaat dat Calium Manlius, een trawant en handlanger in jouw vermetelheid, op een zekere dag onder de wapens zou zijn, en dat die dag 27 oktober zou zijn? Of vergis ik me, Catilina, niet alleen in zo�n zaak, zo wreed en zo ongelooflijk, maar ook in de dag, dat is nog meer te bewonderen? Ook ik heb gezegd in de senaat dat jij de moord op de optimates op 28 oktober had vastgesteld toen, op het ogenblik dat vele prominenten van de staat uit Rome wegvluchtten, niet om zichzelf te redden, maar om jouw plannen te verijdelen. Kan je ontkennen dat, ingesloten door mijn beschermingswerken en mijn waakzaamheid, je je niet hebt kunnen roeren tegen de republiek, precies op die dag toen je zei dat, na het vertrek van de overigen, je althans genoegen nam met de dood van ons, die achtergebleven waren.

8. En verder, wanneer je erop vertrouwde dat je Praeneste op 1 november zelf met een nachtelijke stormloop zou kunnen innemen, heb je dan niet gemerkt dat deze vestiging beveiligd was met mijn beschermingswerken, mijn nachtwakes en mijn bewakers op mijn bevel? Niets doe je, niets beraam je, niets bedenk je dat ik niet alleen hoor, maar zelfs zie en volkomen doorheb. Overloop met mij eens die vorige nacht: dan zal je begrijpen dat ik veel nauwkeuriger waak over het welzijn van de staat dan jij over de ondergang van de staat. Ik beweer dat jij de vorige nacht naar het huis van Marcus Laeca in de Zeisenmakersstraat bent gegaan � ik zal niet vaag blijven � en dat vele bondgenoten, jouw gelijken in waanzin en misdadigheid, daarheen gegaan zijn. Durf je ontkennen? � Waarom zwijg je? Als je ontkent, zal ik het bewijzen. Ik zie immers hier in de senaat enkelen, die er samen met jou waren.

9. Oh onsterfelijke goden! Waar ter wereld zijn we? Wat voor een staat hebben we? In wat voor een stad wonen we? Hier, hier onder ons zijn er, heren senatoren, die in deze meest verheven en zeer waardige vergadering van de wereld, zijn er die nadenken over de ondergang van ons allen, van deze stad en zelfs van de hele wereld. Hen zie ik, als consul, en ik vraag hen hun mening over de staat en diegene die men had moeten afmaken met het zwaard, die kwets ik voorlopig nog niet met mijn stem!

Jij bent dus die nacht bij Laeca geweest, Catilina. Jij hebt delen van Itali� verdeeld, jij hebt beslist waarheen het je beviel dat iedereen zou vertrekken. Jij koos hen uit, die je in Rome achterliet en die je met je meenam. Jij wees delen van de stad toe voor brandstichting. Jij bevestigde dat je zelf weldra zou weggaan. Jij zei dat je nog even moest wachten omdat ik nog leefde. Er werden 2 Romeinse ridders gevonden, die je van deze zorg zouden bevrijden en die je beloofden me die zelfde nacht een beetje voor dageraad in mijn bed te vermoorden.

10. Ik ben dit alles te wten gekomen, nog maar pas nadat jullie vergadering afgelopen was. Ik heb mijn huis verstevigd en beschermd met meer verdedigingsmiddelen. Ik heb hen buitengesloten, die jij naar mij had gezonden om mij �s morgens te komen groeten, wanneer precies die gekomen waren, van wie ik reeds aan vele en vooraanstaande mannen had voorspeld dat ze op dat moment naar mij zouden komen.

Aangezien alles toch aan het licht gekomen is, Catilina, ga door met hetgeen je begonnen bent: ga eindelijk weg uit de stad! De poorten staan open! Vertrek! Reeds te lange tijd mist dat kamp van jou met Manlius als leider jou als bevelhebber. Leid met jou ook al de jouwen mee: indien het er minder zijn, neem er dan zoveel mogelijk mee: Zuiver de stad! Je zal me van een grote angst bevrijden, als er maar een muur tussen jou en mij staat. Jij kan niet langer onder ons verkeren: ik zal het niet verdragen, ik zal het niet dulden of ik zal het niet toestaan.

11. We moeten de onsterfelijke goden bijzonder dankbaar zijn en vooral Iuppiter Stator hier, de ousdte bewaker van deze stad, omdat wij al zo vaak ontkomen zijn aan deze zo afzichtelijke, zo huiveringwekkende en zo gevaarlijke plaag voor de staat. De absolute veiligheid van de staat mag niet te vaak afhangen van ��n enkele man. Zo vaak als u, Catilina, mij, toen ik tot consul was gekozen, hebt belaagd, heb ik mij niet met staatsprotectie, maar persoonlijke oplettendheid verweerd. Toen u bij de meest recente consulsverkiezingen op het Marsveld mij als consul en uw mededingers hebt willen vermoorden, heb ik uw misdadige pogingen met de hulp van vrienden en ordetroepen in de kiem gesmoord zonder enig onrust in de staat op te roepen. Kort gezegd, zo vaak als u het op mij had gemunt, heb ik uit mij zelve weerstand geboden, hoewel ik zag dat mijn ondergang verbonden was met een grote ramp voor de staat.

12. Nu is het zover gekomen, dat u openlijk de gehele staat belaagt; over de tempels van de onsterfelijke goden, over de huizen van de stad, over het leven van alle medeburgers, over heel Itali� roept u ondergang en verderf. D��rom, omdat ik nog niet durf te doen wat op de eerste plaats komt en wat hoort bij deze volmacht en de principes van onze voorouders, zal ik doen wat tamelijk mild is als het op strengheid aankomt, vrij zinvol als het op het algemeen veiligheidsbelang aankomt. Als ik u namelijk zal laten doden, zal in de staat een groep complotteurs achterblijven. Maar als u zult zijn vertrokken, iets waartoe ik u al lang aanspoor te doen, zal een grote hoeveelheid staatsgevaarlijk rioolwater dat uit uw trawanten bestaat, de stad uitgeloosd worden. Wat heeft u, Catilina? U aarzelt toch niet dit te doen wat u al uit eigener beweging aan het doen was, omdat �k het beveel? U vraagt me, of u in ballingschap moet gaan? Ik beveel het u niet, maar als u mijn raad wilt: ik beveel het u aan.

13. Wat is het dan, Catilina, dat u in deze stad nog kan boeien? Hier is niemand, buiten die samenzwering van verdorven lieden, die niet bang voor u is, niemand die geen haat voelt. Welk teken dat getuigt van familieschande is niet in uw leven ingebrand? Welke smet in uw priv� leven kleeft niet aan uw reputatie? Welke wellustige begeerte is uit uw ogen gebleven, welke wandaad ooit uit uw handen, welke misdaad uit heel uw lichaam? Welke jongeman, die u in uw net van verlokkingen tot immoreel gedrag hebt verstrikt, heeft u niet ofwel het zwaard tot brutaliteit ofwel de fakkel tot wellust voorgehouden?

14. En verder? Toen u kort geleden door de dood van uw vorige vrouw plaats had ingeruimd voor een nieuw huwelijk, hebt u toch zeker deze misdaad nog boven een andere ongelooflijke misdaad gestapeld? Maar ik laat dit onvermeld en kan er gemakkelijk mee leven dat dit verzwegen wordt, om in deze samenleving niet de indruk te laten bestaan dat de gruwelijkheid van een zo zware misdaad is voorgekomen of onbestraft is gebleven. Ik laat onvermeld de chaos in uw financi�le situatie, die u op de eerstvolgende Iden volledig op u zult voelen drukken. Ik kom te spreken over die zaken die betrekking hebben, niet op de persoonlijke kritiek op uw karakterfouten, huiselijke problemen en schande, maar op het hoogste staatsbelang en leven en veiligheid van ons allen.

15. Kan het licht hier of de lucht onder deze hemel u, Catilina, aangenaam zijn, wanneer u weet dat van de mensen hier niemand is die niet weet dat u op 31 december tijdens het consulaat van Lepidus en Tullus op het vergaderplein heeft gestaan met een wapen in uw hand, dat u een bende op de been heeft gebracht om de consuls en de leiders van de samenleving te doden, dat niet een of andere vlaag van bezinning of angst van uw kant een waanzinnige misdaad in de weg heeft gestaan, maar het gelukkig gesternte van het volk van Rome? Ook dit laat ik onvermeld (het zijn zaken die niet onbekend en in latere tijd ook niet zelden begaan zijn), hoe vaak u hebt geprobeerd mij te doden toen ik tot consul was gekozen, hoe vaak toen ik echt in functie was. Aan hoe vele aanvallen van uw zijde die zo gericht waren, dat ze leken niet te kunnen worden vermeden, ben ik door een stap opzij te doen en, zoals men dat zegt, met het vege lijf ontkomen! U richt niets uit, u bereikt niets en toch geeft u uw pogingen en bedoelingen niet op. Hoe vaak is u die dolk uit uw handen geslagen, hoevaak is hij door een of ander toeval op de grond gevallen en weggegleden! Met welke rituele handelingen hij echter door u is ingewijd en gezegend, weet ik niet, omdat u vindt dat u hem in het lichaam van de consul moet steken.

16. Maar waaruit bestaat nu uw leven? Ik zal namelijk z� met u spreken dat ik de indruk wek niet dat ik door haat gedreven ben, zoals ik dat moet zijn, maar door medelijden, dat u helemaal niet verdient. U bent daarstraks naar de senaat gekomen. Wie uit deze zo grote schare, uit zo vele vrienden en bekenden van u heeft u begroet? Als dit sinds 's mensen heugenis niemand is overkomen, verwacht u dan een kritisch stemgeluid, wanneer u bent gevloerd door de zwaarste veroordeling: het zwijgen? Hoe komt het dat de banken daar bij uw binnenkomst ontruimd zijn, dat alle oud-consuls die door u voor de dood waren bestempeld, zodra u plaats had genomen, dat gedeelte van de banken onbezet en leeg hebben gelaten; met welke geesteshouding moet u dit uiteindelijk verwerken, vindt u?

17. Het is me wat! Als m�jn slaven mij op die manier zouden vrezen, zoals al uw medeburgers u vrezen, zou ik denken dat ik mijn huis uit moest. Vindt u niet dat u de stad uit moet? En als ik zou constateren dat ik bij mijn medeburgers ten onrechte zo verdacht en gehaat was, zou ik liever hun aanblik willen missen dan door allen met vijandige blikken te worden bekeken. Hoewel u door uw medeplichtigheid aan uw misdaden inziet dat de haat van allen terecht en reeds geruime tijd verdiend is, aarzelt u de aanblik en aanwezigheid te mijden van hen wie harten en gevoelens u verwondt? Als uw ouders u zouden vrezen en haten en u hen op geen enkele wijze zou kunnen gunstig stemmen, zou u volgens mij zich waarheen ook maar terugtrekken weg van hun blikken.

18. Nu haat het vaderland, dat de gemeenschappelijke ouder is van ons allen, u en het vreest u en reeds geruime tijd is het van oordeel dat u enkel en alleen maar op oudermoord zint. Zult u niet zijn gezag respecteren, zijn oordeel volgen en hard optreden buitengewoon vrezen? Maar het pakt u, Catilina, als volgt aan en spreekt op een bepaalde wijze in stilte:

"Al heel veel jaren heeft er geen misdaad bestaan tenzij door uw toedoen, geen wandaad zonder u. Voor u alleen zijn de moordpartijen onder vele medeburgers, afpersing en beroving van bondgenoten onbestraft en zonder gevolgen gebleven. U hebt uw mannetje gestaan niet alleen in het negeren van wetten en gerechtelijke onderzoeken, maar ook in het overhoop gooien en sabotteren daarvan. Die feiten uit een vroeger verleden heb ik, ook al waren zij niet te verteren, toch naar vermogen geslikt. Nu echter mag niet worden verdragen, dat ik door uw toedoen alleen volledig in paniek verkeer, dat bij het minste gerucht men bang is voor Catilina, dat er schijnbaar tegen mij geen plan kan worden opgevat dat los staat van uw misdadigheid. Ga daarom weg en ruk deze angst uit mij: om niet gevloerd te worden, als die gegrond is, maar om eindelijk eens ervan bevrijd te worden, als die ongegrond is.

19. Als het vaderland deze woorden, zoals ik ze heb gesproken, tot u spreekt, zal het toch wel gehoor moeten vinden, zelfs als het geen geweld kan aanwenden? Wat te zeggen van het feit dat u zich onder toezicht hebt gesteld, dat u hebt gezegd om verdenking te vermijden te willen intrekken bij Manius Lepidus? Toen u door hem niet werd opgenomen, hebt u het zelfs gewaagd naar mij te komen en hebt u mij erom gevraagd u in mijn huis onder toezicht te houden. Omdat u van mij ook dit antwoord hebt gekregen, namelijk dat ik mij met u binnen dezelfde muren op geen enkele wijze veilig kan voelen, omdat ik in groot gevaar zou verkeren als wij ons binnen dezelfde stadsmuren zouden bevinden, bent u bij praetor Quintus Metellus terechtgekomen. Door hem afgewezen verhuisde u naar uw maatje, een "perfecte" kerel, Marcus Metellus, van wie u naturlijk hebt gedacht dat hij �n het meest toegewijd zou zijn om u te bewaken �n het scherpzinnigst om argwaan te koesteren �n het krachtdadigst om straffen uit te delen. Maar hoe ver schijnt een man van de kerker en de boeien verwijderd te moeten zijn, dat hij nu van zichzelf heeft gevonden dat hij toezicht verdiende?

20. Hoewel de zaken er zo voor staan, Catilina, aarzelt u, als u niet gelaten kunt sterven, naar een ander land te vertrekken en dat leven van u, dat aan straffen die terecht en verdiend zijn is ontrukt, toe te vertrouwen aan eenzame ballingschap? "Leg het voor", zegt u, "aan de senaat." Want dit eist u en u zegt dat, als dit orgaan besloten zal hebben er voor te zijn dat u in ballingschap gaat, u daaraan gehoor zult geven. Ik zal het de senaat niet voorleggen, iets wat ver staat van mijn principes, en toch zal ik u laten begrijpen wat ze van u vinden. Verlaat de stad, Catilina, bevrijd de staat van angst, vertrek en ga in ballingschap, als u dit woord verwacht. Wat is er? U let toch wel op? U bemerkt toch wel de zwijgzaamheid van de mensen hier? Zij staan het toe, zij zwijgen. Waartoe wachten op het gezaghebbend woord van sprekers, wier wens u doorziet zelfs als zij zwijgen?

21. Als ik nu ook dit had gezegd tegen deze voortreffelijke jongeman Publius Sestius, tegen de bijzondere dappere held Marcus Marcellus, had de senaat met het volste recht meteen in deze tempel mij, de consul, uitdrukkelijk een halt toegeroepen. In uw geval echter, Catilina: juist door zich rustig te houden onderzoeken zij u, juist door lijdelijk toe te zien nemen zij een beslissing, juist door te zwijgen schreeuwen zij. En dat doen niet alleen de mensen hier wier gezag zonder twijfel u dierbaar, wier leven geen zier waard is, maar ook de ridders van Rome, zeer oprechte en voortreffelijke lieden, en de overige, zeer dappere burgers die om de senaat heen staan, wier grote opkomst u kort hiervoor hebt kunnen zien, wier steunbetuigingen u bet kunnen bemerken en wier stemmen u duidelijk hebt kunnen horen. Dezelfde mensen, wier handen en wapens ik al lange tijd met moeite van u weet af te houden, zal ik met gemak ertoe brengen om u, wanneer u dat wat u reeds lang van plan bent te vernietigen verlaat, tot aan de stadspoorten uitgeleide te doen.