Hoofdstuk 13, tekst B (versie 1)
Categorie: Boek > Disco > Boek 1
1 Amulius zat in zijn donkere paleis. Hij was nu koning, maar hij was niet blij met zijn macht.
2 Angstige zorgen kwelden hem aan een stuk door,
3 omdat hij zijn broer uit het koninkrijk had verdreven en de zoon van zijn broer had gedood.
4 Plotseling zijn twee slaven geschrokken het paleis binnengekomen en zij hebben Amulius bericht:
5 'O koning, wij hebben een wonder gezien!
6 Rhea Silvia, de Vestaalse maagd, heeft een tweeling gebaard!'
7 De woedende Amulius sprong op van zijn zetel en heeft met luide stem uitgeroepen:
8 'Wat hebben jullie gezegd? Hoe kan een Vestaalse maagd jongens baren?
9 Wie is de vader van de jongens? Ik beveel jullie: keer meteen terug,
10 dood de jongens, zend hun lichamen in de rivier de Tiber!'
11 De slaven hebben de goddeloze bevelen echter niet gehoorzaamd: Zij hebben de jongens in een mandje geplaatst
12 en hebben het in de Tiber gezonden. Met de hulp van Mars
13 is het mandje aan de oever van de rivier geland, waar een wolvin het vindt.
14 De wolvin heeft de jongens gevoed en heeft hen zo gered.
15 Later heeft een herder hen gezien en hen met zich mee naar een kleine hut gedragen.
16 Daar hebben de herder en zijn vrouw de zonen van Rhea samen met hun eigen kinderen grootgebracht.