Brieven uit Ad Atticum III 7, 2-3
Categorie: Auteur > Cicero
Wat betreft het feit dat jij mij naar het leven roept, bereik je één ding, namelijk dat ik de handen van mij af houd, het andere kun je niet bewerkstelligen, namelijk dat ons besluit en het leven mij niet spijt.Wat is er immers dat mij tegen zal kunnen houden, met name, als deze hoop er niet is, die ons, terwijl we vertrokken, begeleidde?Ik zal alle ellende niet opsommen, waarin ik viel door het grootste onrecht en door de misdaad niet zo zeer van mijn vijanden als wel van jaloerse lieden, dat ik níet mij van verdriet kwel en ik zou jou in dezelfde droefenis kunnen roepen.Ik verzeker dit, dat niemand ooit van zoveel ongeluk voorzien is, dat het voor niemand een meer wenselijke dood geweest was.De meest goede tijd van dat, dat ondergaan moest worden is, nadat het voorbij is gegaan;De toekomstige perioden zijn niet zozeer om mijn verdriet te verhelpen, als wel om het te laten eindigen.Ik zie dat jij voor de staat alles verzamelt, waarvan jij gelooft dat het enige hoop voor mij kan brengen op de zaak van het moeten wisselen van plaats.Hoewel deze dingen van weinig betekenis zijn, laten wij toch, omdat jij het wil, wachten.Niettemin, ondanks het feit dat je in Rome bent, volg ons, als je je snel hebt gehaast.Ik verlang je te zien.