Hoofdstuk 9 Plato Protagoras 1F: De eerste levensjaren van de mens
Categorie: Boek > Pallas > Druk 1: boek 3
Toen de mens deel kreeg aan het goddelijk privilege, betuigde hij eerst, vanwege zijn verwantschap met de godheid, als enige van de levende wezens zijn geloof aan de goden, en ging ertoe over altaren op te richten en beelden van goden; daarna ontwikkelde hij spoedig met vaardigheid (het gebruik van) geartikuleerde taal en woorden, en vond hij woonplaatsen uit en kleren en schoenen en bedden en de voedingsmiddelen uit de aarde. Welnu, zo toegerust woonden de mensen aanvankelijk verspreid, en steden waren er niet; ze werden dus te gronde gericht door de dieren doordat ze in alle opzichten zwakker waren dan zij, en de praktische bekwaamheid was voor hen met het oog op voedsel 10 voldoende hulp, maar met het oog op de strijd tegen de dieren ontoereikend - want bekwaamheid om een stadsstaat te besturen hadden zij nog niet, waarvan krijgskunst een deel is-; ze probeerden zich te verzamelen en te redden door steden te stichten; wanneer ze zich nu verzameld hadden, brachten ze elkaar schade toe doordat ze de bestuurskunst/bestuurlijke bekwaamheid niet hadden, zodat ze wederom, zich verspreidend, omkwamen.