Hoofdstuk 9 Plato Symposion 1E: Het onveranderlijke schone
probeer me, zei zij, je verstan erbij te houden zoals mogelijk het meest,want wie tot aan daar in de erotiek is opgevoed, aanschouwend in volgorde en op de juiste wijze de mooie dingen, nu dan eindelijk aankomend bij de volledige inwijding in de erotiek zal plotseling iets aanschouwen iets winderbaarlijks van nature mooi, precies dat, oh socrates, omwille waarvan dus ook alle inspanningen daarvoor waren, om te beginnen altijd zijnde en noch wordend en noch te gronde gaand, noch toenemend noch afnemend, daarna niet deels mooi, deel lelijk, zelfs niet nu eens mooi dan weer niet, ook neit in vergelijking met het ene mooi of in vergelijking met het andere lelijk, maar ook niet op de ene plaats mooi, op de andere plaats lelijk, of terwijl het in de igen van sommige zijnde mooi en voor sommige zijnde lelijk. Ook weer niet zal het schone zich aan hen voordoen als een of ander gezicht en ook niet als handen en ook niet als iets anders waaraan een lichaam deel heeft; ook niet als een of ander argument,of als een of andere vorm van kennis en ook niet ergens zijnde in iets anders, bjivoorbeeld in een levend wezen hetzij op aarde hetzij in de hemel of in iets anders, maar het is zelf op zichzelf met zichzelf eenvormig altijd zijnde, terwijl alle andere mooie dingen daaraan deel hebben ongeveer op de volgende manier, namelijk dat twerwijl de andere dingen worden en vergaan dat helemaal niet en ook maar iets meer of minder wordt en ok neit niets ondergaat.