De Bello Gallico V
Categorie: Auteur > Caesar
26) Ongeveer 14 dagen na aankomst in de winterkampen werden Ambiorix en Catuvolco plots afvallig. Ofschoon zij aan de grenzen van hun koninkrijk hun diensten hadden aangeboden aan Sabinus en Cotta en graan naar het winterkamp hadden aangevoerd, hitsten zij, opgeruid door boodschappers van Indutiomaris, de Trevier, hun manschappen op. Ze overvielen plots de houthalers en kwamen met een grote bende het kamp aanvallen. Toen de onzen snel de wapens hadden gegrepen en de wallen hadden beklommen en aan de winnende hand waren in een ruitergevecht doordat aan één kant Spaanse ruiters waren uitgezonden, deden ze hun vijanden die ten einde raad waren, de bestorming staken. Toen riepen zij, zoals hun gewoonte was, wild door elkaar dat er iemand van ons moest komen voor een overleg: ze wilden sommige zaken bepraten in het belang van beide partijen. Zij hoopten dat zij hierdoor de geschillen konden verminderen.
27) Gaius Arpinius, een Romeins ridder en een vertrouwensman van Titurius en Quintus Iunius uit Spanje, die al van vroeger gewoon was in opdracht van Caesar naar Ambiorix te gaan, werden naar hen gezonden om een gesprek te voeren.Ambiorix sprak zo tot hen: Hij zei dat hij bekende dat hij in ruil voor de weldaden van Caesar jegens hem hem veel verschuldigd was, omdat hij door zijn toedoen verlost was van belastingen die hij plachte te betalen aan de Atuatuci, een naburige stam. En ook omdat zijn zoon en de zoon van zijn broer door Caesar zijn teruggezonden naar hem, zij werden naar de Atuatuci gezonden als gijzelaars (krijgsgevangen) en werden door hen in de slavernij en aan de ketting gehouden; en ook datgene dat nu betreft de aanval van het kamp, is niet geschied door zijn beslissing en wil, maar onder dwang van de stam, en zijn macht is namelijk van die aard dat zijn volk niet minder recht heeft jegens hem, dan hijzelf jegens zijn volk. En verder was dit voor zijn volk de oorzaak tot oorlog, dat niet had kunnen weerstaan aan de plotse Gallische samenzweringIk kan dit gemakkelijk bewijzen vanuit mijn eigen onbelangrijkheid, omdat ik niet zo onervaren ben dat ik erop vertrouw dat het Romeinse volk overwonnen kan worden door mijn troepen. Maar er is in Gallië een algemeen plan: deze dag is uitgekozen om alle winterkwartieren van Caesar aan te vallen, om te vermijden dat een legioen een ander legioen ter hulp zou kunnen komen. Galliërs kunnen andere Galliërs moeilijk iets weigeren, vooral omdat het scheen dat het plan was opgevat om de gemeenschappelijke vrijheid te herwinnen. Aangezien ik nu voldoening heb geschonken aan de Galliërs in verhouding tot mijn vaderlandsliefde, geef ik nu rekenschap aan mijn plichten in ruil voor de weldaden van Caesar. Ik waarschuw, ik bid Titurius in naam van de gastvrijheid, voor zijn eigen welzijn en dat van zijn soldaten te zorgen. Een groot verzameld leger van Germanen is de Rijn overgestoken; het zal hier binnen twee dagen zijn. Het is jullie besluit of jullie willen, alvorens de buren het kunnen merken, of jullie de soldaten wegleiden uit het winterkwartier en ze naar Cicero of naar Labienus brengen, waarvan de ene ongeveer vijftig mijl van jullie verwijderd is, en de andere iets verder. Dit beloof ik en bevestig ik met een eed dat ik jullie een veilige doortocht door mijn gebied zal geven. Door dit te doen, zorg ik voor mijn stam, omdat ze bevrijd worden van het winterkwartier, en betuig ik dank aan Caesar in ruil voor zijn verdiensten. Na deze redevoering ging Ambiorix weg.
28) Arpinius en Inius meldden de dingen die ze gehoord hadden aan de legaten. Zij waren door dit plotse voorval hevig verontrust en hoewel deze dingen gezegd waren door de vijand meenden ze er toch niet achteloos aan voorbij te kunnen gaan. Ze waren vooral hierdoor geschokt, namelijk dat het nauwelijks geloofwaardig was dat een onbekende en eenvoudige stam van de Eburonen op eigen houtje het Romeinse volk had aangevallen. Ze legden dit dus voor aan de krijgsraad en er ontstond een groot meningsverschil onder hen. L. Aurunculeius en verscheidene krijgstribunen en verschillende centuriones van de eerste cohorten meenden dat niets zomaar ondernomen of het winterkamp verlaten mocht worden zonder bevel van Caesar; zij wezen erop dat ze gelijk hoeveel Germanen konden tegenhouden door het gebouwde winterkamp. De feiten spraken voor zichzelf omdat ze de eerste vijandelijke aanval moedig hadden afgeslagen en zelfs velen hadden verwond. Ze werden niet gedwongen door de graanvoorrad en ondertussen zouden zowel uit de nabijgelegen winterkampen als van Caesar hulptroepen komen. En wat was er tenslotte lichtzinniger of schandelijker dan met de vijand als raadsman een beslissing te nemen van het hoogste belang.
29) Tegen hen riep Titurius de hele tijd: Jullie zullen te laat handelen, namelijk als er een groter leger vijanden, waarbij ook de Germanen zich hebben aangesloten, naar hier zullen komen. Of wanneer er in een naburig winterkwartier één of andere ramp is gebeurd. Kort is de tijd om te vergaderen. Ik meen dat Caesar naar Italia vertrokken is; anders hadden de Carnuten het plan niet opgevat om Tasgetius te vermoorden. En de Eburonen zouden, als hij er was, niet met zo'n minachting voor ons naar ons kamp gekomen zijn. Ik zie de vijand niet als raadgever, maar ik zie de toestand: de Rijn is dichtbij; de dood van Ariovistus en onze eerdere overwinningen zijn voor de Germanen een reden tot grote wrok. Gallië staat in rep en roer, na zoveel beledigingen, nadat het onderworpen is aan het gezag van het Romeinse volk en nadat ze hun vroegere krijgsroem zijn verloren. Wie kan mij hiervan tenslotte overtuigen dat Ambiorix, zonder enige zekere hoop, zijn toevlucht zoekt in zo'n plan. Mijn plan is in beide gevallen veilig: indien er niets ergs gebeurt, zullen wij zonder enig gevaar het naburige legioen bereiken. Indien geheel Gallië met de Germanen samenspant, ligt de enige redding in de snelheid. Welke uitkomst kan het plan van Cotta en van hen die niet met mij akkoord gaan echter bieden? Waarbij, indien geen onmiddellijk gevaar, er toch een hongersnood gevreesd moet worden in geval van een langdurige belegering.
30) Nadat er over beide zaken was gediscussieerd onder hevig protest van Cotta en de centuriones van de hoogste rangen, sprak Sabinus met stemverheffing, zodat een groot gedeelte van de soldaten het duidelijk kon horen: "Drijven jullie je zin maar door, als jullie dat willen"; "Ik ben niet diegene van jullie die het ergst vreest voor zijn leven. Dezen zullen het ervaren: als er iets ergs gebeurd zal zijn, zullen ze van jou rekenschap eisen; indien het door jou wordt toegestaan, zullen ze overmorgen verenigd met de nabije winterkampen samen met de overigen de gemeenschappelijke zaak van de oorlog uithouden en niet verworpen en geïsoleerd ver weg van de anderen omkomen ofwel door het zwaard ofwel door de honger."
31) De krijgsraad werd opgeheven; ze grepen elk van beiden bij de hand en smeekten de zaak door hun onenigheid en koppigheid niet te laten escaleren in het grootste gevaar: het was simpel, of ze nu bleven of ze vertrokken, als ze maar allen aan hetzelfde zeel zouden trekken; in de onenigheid zagen ze daarentegen geen enkel heil. De zaak sleepte door de onenigheid aan tot middernacht; uiteindelijk gaf Cotta zich verbitterd gewonnen; de zienswijze van Sabinus haalde het, er werd afgekondigd dat men bij dageraad zou vertrekken. De rest van de nacht bracht men al wakend door, omdat elke soldaat naar zijn bagage keek, wat hij kon meenemen, wat hij uit de winteruitrusting moest achterlaten. Bij dageraad vertrokken ze uit het kamp in een eindeloze kolonne en met een overlast aan bagage op zo'n wijze dat het leek alsof de raad niet door de vijand gegeven was maar door hun beste vriend Ambiorix.
32) Nadat de vijanden uit het nachtelijk lawaai en de wachtposten hun vertrek hadden opgemaakt, legden ze zich aan beide kanten in de bossen op een gunstige en verborgen plaats in een hinderlaag en wachtten daar op ongeveer 2 mijl afstand de komst van de Romeinen af. Toen het grootste deel van de colonne tot in een diepe vallei was afgedaald, kwamen zij plots van beide kanten tevoorschijn en begonnen de achterhoede te bestoken en verhinderden de voorhoede te stijgen en op een voor ons ongunstig terrein bonden ze de strijd aan met ons.
33) Omdat hij niets op voorhand voorzien had was Titurius pas toen gejaagd en liep zenuwachtig heen en weer en stelde hij de cohorten op. Hij deed dit alles vreesachtig en zo dat alles hem leek tegen te zitten, hetgeen meestal diegenen overkomt die gedwongen worden een besluit te nemen op het ogenblik van het handelen zelf. Maar omdat Cotta had gedacht dat dit op de reis zou gebeuren en om deze reden geen voorstander van het vertrek was, onttrok hij zich op geen enkel vlak aan het gemeenschappelijk welzijn en hij verrichtte vele taken, zowel in het bij de naam noemen als in het aansporen van de soldaten vervulde hij de taak van opperbevelhebber en in het gevecht die van de soldaat. Omdat men wegens de lengte van de tros minder gemakkelijk alles persoonlijk kon nagaan en voorzien kon worden wat op elke plaats gedaan zou moeten worden, bevalen ze dat er verkondigd moest worden dat men de bagage moest achterlaten en een kring vormen. Hoewel deze strategie in een dergelijk geval geen kritiek verdient, viel het toch faliekant uit, want het deed zowel onze soldaten de hoop verliezen als de vijand strijdlustiger maken, omdat dit niet zonder de grootste vrees en wanhoop leek te gebeuren. Bovendien gebeurde het onvermijdelijke, namelijk dat de soldaten overal de veldtekens verlieten en dat ze zich haastten wat elk het dierbaarst was van de tros te vragen en weg te trekken zodat alles weergalmde van het geschreeuw en gejammer.
34) Maar het ontbrak de Galliërs niet aan een strategie. Want hun veldheren hadden langs heel de slaglinie laten afkondigen dat niemand zijn plaats mocht verlaten. De buit was van hen en wat de Romeinen ook zouden achterlaten, zou voor hen gereserveerd worden. Daarom moesten ze denken dat alles afhing van de overwinning. Alhoewel de onzen door hun veldheer en de Fortuin in de steek gelaten waren, stelden zij alle hoop op redding in de dapperheid en telkens als er een cohorte vooruitkwam, sneuvelde aan die kant een groot aantal vijanden. Maar toen Ambiorix dit opgemerkt had, liet hij afkondigen dat zij hun speren (van een grote afstand) uit de verte zouden gooien en niet dichterbij zouden komen en zouden weggaan van die plaats waar de Romeinen een aanval hadden gedaan: door de lichte bewapening en de dagelijkse oefening kon niets hen deren; als ze zich zouden terugtrekken naar de veldtekens moesten ze hen achtervolgen.
35) Dit bevel volgden ze zeer zorgvuldig op. Telkens een of andere cohorte de kring verliet en een aanval ondernam, weken de vijanden zeer snel terug. Ondertussen moest die cohorte zich noodzakelijk blootgeven en langs de onbeschermde rechterflank werpspiezen incasseren. Toen ze begonnen terug te keren naar de plaats vanwaar ze weggegaan waren, werden ze omsingeld, zowel door diegenen die weggevlucht waren als door degenen die vlakbij stonden. Indien ze echter hun plaats wilden behouden, was er geen ruimte om hun moed te betonen en konden ze daar ze opeengedrongen stonden, de spiezen, door zo'n grote menigte geworpen, niet ontwijken. Ondanks de vele ongemakken waarmee ze te kampen hadden en ondanks de vele wonden die ze hadden opgelopen, boden ze toch weerstand en ofschoon een groot deel van de dag verstreken was, want ze vochten van zonsopgang tot het achtste uur, deden ze niets dat hen onwaardig was. Van T. Balventius, een moedig en invloedrijk man, die het vorige jaar primipiel (eerste centurio) geweest was, werden de beide dijbenen door een werpspies doorboord. Q. Lucanius, van dezelfde rang, werd tijdens een zeer dapper gevecht gedood, terwijl hij zijn omsingelde zoon ter hulp kwam. De legaat L. Cotta werd op het ogenblik dat hij alle cohorten en gelederen aanspoorde, vlak in het gezicht gewond door een slingersteen.
36) Door deze gebeurtenissen was Q. Titurius zeer geschokt. Toen hij in de verte Ambiorix zijn mannen zag aanmoedigen, zond hij zijn tolk, Cn. Pompeius, naar hem met de vraag zichzelf en zijn soldaten te sparen. Toen hij werd aangesproken, antwoordde hij dat indien hij met hem wou spreken, dat kon en dat hij hoopte van de menigte de dingen te bekomen die tot het welzijn zouden bijdragen van de soldaten. Hemzelf zou evenwel geen strobreed in de weg gelegd worden. En daarop gaf hij zijn woord. Hij contacteerde de gewonde Cotta om, zo hij ermee instemde, de strijd op te geven, een einde te maken aan het gevecht en samen besprekingen te voeren met Ambiorix. Hij hoopte het behoud voor hemzelf en zijn soldaten te bekomen. Cotta weigerde naar de gewapende vijand te gaan en volhardde hierin.
37) Sabinus beval de krijgstribunen die hij op dat moment rond zich had en de centuriones van de eerste gelederen hem te volgen en, toen hij Ambiorix nogal dicht genaderd was en hem was opgedragen de wapens neer te leggen, voerde hij dit bevel uit en gelastte de zijnen hetzelfde te doen. Ondertussen, terwijl ze onderlinge besprekingen hielden over de voorwaarden en Ambiorix opzettelijk het gesprek had gerokken, werd hij geleidelijk omsingeld en gedood. Toen kraaiden zij echter, naar hun gewoonte, victorie en hieven het overwinningsgehuil aan en, nadat ze een aanval tegen ons hadden ondernomen, raakten de gelederen in paniek. Daar werd L. Cotta al vechtend gedood samen met een groot gedeelte van de soldaten. De overigen trokken zich terug in het kamp vanwaaruit ze waren gekomen. Toen daarvan de vaandrig, L. Petrosidius, in het nauw gedreven werd, wierp hij de adelaar over de wallen en sneuvelde hij dapper vechtend voor het kamp. Ze hielden de strijd amper uit tot de nacht; `s nachts pleegden allen, de wanhoop nabij, zelfmoord. Enkelen die ontsnapt waren aan de strijd bereikten langs onzekere wegen doorheen de bossen het winterkamp van legaat T. Labienus en brachten hem verslag uit over het gebeurde.
38) In de wolken door deze overwinning, vertrok Ambiorix onmiddellijk met zijn ruiterij naar de Atuatuci, die een buurvolk waren van hem; hij onderbrak dag noch nacht en beval de infanterie hem op de voet te volgen. Toen hij dit had aangetoond, kwam hij `s anderendaags in het gebied van de Nerviërs. Hij spoorde hen aan de gelegenheid niet te verzuimen, zich voorgoed te bevrijden en zich te wreken op de Romeinen voor het onrecht dat ze verdragen hadden. Hij verklaarde dat de twee legaten waren omgekomen. Het was een koud kunstje het legioen, dat onder leiding van Cicero overwinterde, in geval er plots werd aangevallen, om te brengen. Hij zegde dienaangaande zijn hulp toe.