Hoofdstuk 4, tekst C: taaloefening
Taaloefening A:
1. vr. acc.
2. onz. acc/nom, acc mnl
3. onz nom/acc
4. nom vrwl
5. nom/acc onz
6. nom vrwl
7. acc vrwl.
8. mnl. acc, nom/acc onz
9. nom/acc onz
10. acc mnl
Taaloefening B:
1. mega: Het grote beest, nom
2. allon: De andere vriend, acc
3. nean: het nieuwe hoofd, acc
4. makrá: De lange strijd, nom
5. hekastos: elke slaaf, nom
Taaloefening C:
1. De verschrikkelijke slang heeft een angstaanjagende vriend. obj: angstaanjagende vriend.
2. De grote Herakles zoekt een nieuwe strijd op. obj: nieuwe strijd
3. De vriend Iolaos gaat ook naar Lerna obj: Is er niet
4. De vriend brengt het beest naar de heerser obj:het beest
5. Meteen vindt hij een angstaanjagend beest. obj:angstaanjagend beest.
6. De vriend verbergt de kop. obj:de kop.
Taaloefening d:
1. megan: de grote god, acc
2. megas: de grote man, nom
3. polun: de vele vrees, acc
4. megalèn: de grote kop, nom
5: mega: het grote beest, acc