Hoofdstuk 26, tekstblok
Categorie: Boek > Lingua Latina > Boek 3
Hercules, toen hij grote gevaren had doorstaan en afgelegen streken op aarde had bezocht, is naar díe plaatsen gegaan, waar later Rome is gebouwd. Daar woonde Euander, die van Griekenland naar Italië was overgestoken. Hercules, die door hem in huis werd ontvangen, vertelde aan hem ongeveer dit; Ik voltooide reeds lange en gevaarlijke tochten. Geen één is echter zo lang en zo gevaarlijk geweest als deze, waarvan ik zojuist ben teruggekomen. Toen heb ik reeds met vele wrede, reusachtige vijanden gevochten. Geen enkele van deze was vreselijker en wreder dan die enorme Geryon zelf, van wie ik de runderen heb geroofd. Deze immers was veel hoger dan een hoge boom. Hij had drie lichamen en drie hoofden en zijn hond was wilder dan een wilde leeuw en hij rende sneller dan de wind. Terwijl Hercules vertelt, kwam Cacus uit een nabije grot tevoorschijn, een zeer groot monster van wie Vulcanus de vader was. Hij kon vuur spuwen en hij verheugde zich in een zeer beschamend bloedbad van mensen. Toen hij de zeer mooie koeien van Hercules zonder bewaking had gezien, trok hij meerdere van hen zo snel mogelijk aan de staart naar zijn grot. Opdat de meester, als hij zijn verloren koeien zocht, zou menen dat zij zijn weggegaan en niet naar binnengegaan. Maar toch bedroog hij Hercules niet, de zeer sterke man. En toen hij het zeer droevige geloei van een koe hoorde, pakte hij de wapens in de hand en viel de gesloten ingang van de grot aan, maar tevergeefs! Dus verwijderde hij een zeer groot rotsblok, dat zijn dak was, met zijn sterke handen, zodat de grot van Cacus onthuld openstond. Toen streed hij zeer fel met hem en hij sleepte het zeer woeste lichaam van de overwonnen tegenstander aan de voeten naar het licht. Later is op die plaats, waar Hercules offerde aan vader Jupiter, een altaar gebouwd, dat altijd Maximus werd genoemd en altijd de grootste (maximus) was.