Hoofdstuk 25, tekstblok
Categorie: Boek > Lingua Latina > Boek 3
Licinia: Weet je welke dag het vandaag is, Sextus?
Sextus :De Idis van maart, waarom vraag je dat?
L: Omdat vandaag het feest van Anna Perenna is, niet ver van de oevers van de Tiber.
S: Ik bekommer me niet om zulke feestdagen, die alleen de plebejers verblijden.
L: Bij toezegging van de goden, zijn wijzelf dan geen plebejers?
S: Wij zijn dat, maar ik geloof dat wij verblijd worden met andere dingen dan een groot deel van de plebejers.
L: Ik weet dat jij altijd denkt aan ernstige dingen, maar soms, zoals Horatius zegt, is het aangenaam om uitgelaten te zijn.
S: Ik ken dit van Horatius, maar ik haat de massa en het tumult van deze dag.
L: Waarom haat je de menigte? Je zult overal blije gezichten zien, want de mensen streven alleen naar plezier. Ze zingen liederen die ze in de theaters leerden.
S: Ze drinken stevig! Het past toch niet dat een vrouw drinkt? Moge er een zo'n schandelijke zaak jou ontbreken. Moge jij je herinneren, dat ook voor jouw moeder wijn altijd tot haat is geweest.
L: Toch verlang ik naar de Tiber te gaan. Ga met mij Sextus! Als je met mij zal gaan Ik zal gaan opdat ik niet al te veel wordt gekweld, maar luister: jij zal niet drinken! Zelfs niet een beetje wijn.
S: Ik zal me geheel van wijn onthouden. Zelf haat ik immers mensen, die te veel drinken. Maar laten we snel gaan.
Even later ziet Sextus Titus Clodius met zijn vrouw op straat en vraagt;
S: Hallo! Waar gaan jullie naartoe?
Titus: Naar de Tiber, Sextus, waar vandaag iedereen naartoe gaat. Vader ging al jaren daarheen, zoals je weet, hoewel hij het tumult haatte. Nu gaan wij en na deze tijd zullen onze zonen gaan.
S: Ik ga daar ook met plezier heen, het is immers heerlijk om op tijd opgelaten te zijn.
Tot de vrouw van Titus Clodius zei Lucinia; Kijk, mijn Sextus! Die zojuist met moeite ertoe gebracht kon worden met mij mee te gaan.