Ad Familiares, VII, 30 (SB 265)
1 Van mij hoef je geen aansporing of vraag te verwachten om naar huis terug te keren. Ik wil liever zelf hiervandaan wegkomen en naar ene plaats gaan waar ik noch de naam, noch de daden van Pelops verneem. Het is ongelooflijk hoe schandelijk mijn eigen handelen mij toeschijnt omdat ik aan deze zaak moet deelnemen.
5 Werkelijk, jij hebt lang van tevoren gezien wat er dreigde toen je van hier vertrok. Hoewel de situatie alleen al om te horen wrang is, is het toch dragelijker ze te moeten horen dan ze met eigen ogen te moeten zien. Je was in ieder geval niet bij die schertsvertoning op het Marsveld. Toen tijdens het tweede uur tijdens de opening van de verkiezing van quaestoren (abl abs) de zetel van Quintus Maximus neergezet was (waarvan ze zeiden dat hij consul was), met het bericht van zijn dood (abl abs) is deze zetel weer weggehaald.
10 Hij (Caesar) echter, toen hij de voortekenen van de cumitia tributa had geraadpleegd, hield een vergadering van de cumitia centuriata, en maakte tijdens het 7e uur iemand tot consul, die in het ambt was tot de volgende dag 1 januari vroeg in de morgen. Weet dus dat onder het consulaat van Caninius niemand ontbeten heeft, onder zijn consulaat heeft echter niets slechts plaatsgevonden, zijn waakzaamheid was zo wonderbaarlijk dat hij tijdens zijn hele consulaat (abl abs) geen slaap gekend heeft.
15 Dit lijkt jou misschien grappig, maar je was er dan ook niet bij. Maar als het had gezien had je de tranen niet kunnen bedwingen. Waarom zal ik je de rest nog vertellen? Er zijn immers ontelbare gevallen van hetzelfde soort. Die dingen zou ik niet kunnen hebben verdragen, als ik geen toevlucht zou hebben genomen in de haven van de filosofie en onze Atticus als bondgenoot van mijn studiƫn zou hebben.
20 Aangezien je schrijft dat je de zijne bent op grond van wettige overdracht en verplichting maar de mijne bent door gewoonte en vruchtgebruik, ben ik tevreden. Dat waar iemand gebruik van maakt is immers zijn eigendom. Hierover bij een andere gelegenheid meer. Acilius, die met legioenen naar Griekenland is gezonden, heeft van mij belangrijke diensten ondervonden,
25 (hij is tweemaal door mij in een halszaak verdedigd in betere tijden). Hij is geen ondankbaar man en acht mij zeer hoog. Ik heb aan hem een brief gestuurd over jou, uitgelaten in uiterst zorgvuldige woorden en ik heb die brief aan deze brief verbonden. Wat hij jou beloofd heeft, en op welke manier hij hem ontvangen heeft, zou ik willen dat je aan me schrijft.