Hoofdstuk 27, tekst B - taaloefening
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 2
Taaloefening A
1.
vereor ik vrees
vereris jij vreest
veretur hij vreest
veremur wij vrezen
veremini jullie vrezen
verentur zij vrezen
2.
ortus(a-/-um)sim dat ik ben ontstaan
ortus(a-/-um)sis dat jij bent ontstaan
ortus(a-/-um)sit dat hij is ontstaan
orti(-ae/-a)simus dat wij zijn ontstaan
orti(-ae/-a)sitis dat jullie zijn ontstaan
orti(-ae/-a) dat zij zijn ontstaan
3.
passus(-a/-um)eram ik had verdragen
passus(-a/-um)eras jij had verdragen
passus(-a/-um) erat hij had verdragen
passi(-ae/-a)eramus wij hadden verdragen passi(-ae/-a)eratis jullie hadden verdragen passi(-ae/-a)zij hadden verdragen
Taaloefening B
1. Hij had gesproken
2. Jij probeerde
3. Dat jij probeerde (C)
4. Jij gebruikt
5. Zij spreken
6. Jij gaat naar binnen
7. Dat jij naar binnen ging (C)
8. Wij hebben gebruikt
9. Dat jullie hadden verdragen(C)
10. Jullie volgen; volgt!
11. Jij hebt gemeend
12. Dat wij hadden gesproken (C)
13. Hij gebruikt
14. Dat zij naar binnen was gegaan (C)
15. Jullie spraken
16. Ik volgde
17. Jullie hadden gevolgd
18. Dat zij gebruikten (C)
19. Te menen
20. Zij verdragen
Taaloefening C
1. opdat wij gebrukten (D)
2. jij verzint
3. hij wordt geevenaard
4. toen zijn getrokken waren
5. omdat wij gevolgd hadden (D)
6. zij spraken (D)
7. zij zijn weggegaan
8. opdat zijn niet bedrogen
9. zij worden herkend
10. zodat jullie meenden (D)
11. zij was binnengegaan (D)
12. jij volgt (D)
13. jij probeert (D)
14. te volgen (D)
15. toen jullie hadden gesproken (D)