Hoofdstuk 9, opdracht 13
Categorie: Boek > Roma > Boek 1
1.De vader ziet zijn dochter en groet haar.
2.Cornelia huilt. Maar haar tranen ontroeren haar moeder niet.
3.Waar is je meester? Ik wil hem een geschenk geven.
4.Daar komt Cornelia aan.
Haar vader is mijn vriend.
5.Kijk! (daar is) Dido.
Die vrouw is koningin.
Ach, haar echtgenoot leeft niet meer.