Hoofdstuk 4, opdracht 13
Categorie: Boek > Roma > Boek 1
1.Quid Troiani vident?
Wat zien de Trojanen?
2.Anchises non currit, nam senex est.
Anchises rent niet, want hij is een oude man.
3.Feminae fugiunt. Cur fugiunt?
De vouwen vluchten. Waarom vluchten zij?
4.Aeneas consistit et rogat: "Creusa, ubi es?"
Creusa autem non respondet.
Aeneas blijft staan en vraagt : "Creusa, waar ben je?"
Creusa antwoordt echter niet.
5.Lacrimat. Patria enim procul est.
Hij huilt. Het vaderland is immers ver weg.
6.Neptunus tempestatem sedat. Ita Troianos servat.
Neptunus brengt de storm tot bedaren. Zo redt hij de Trojanen.
7.Subito Aeneas ventos flare audit. Tum vela contrahit.
Plotseling hoort Aeneas de wind waaien. Dan bindt hij de zeilen samen.