Hoofdstuk 12, startblok
Categorie: Boek > Lingua Latina > Boek 1
1 Daar is de keizer, die het volk de vrede heeft gegeven.
2 Ik houd van de tempels, die mooi en hoog zijn.
3 Wij prijzen de gladiatoren, die hebben gewonnen.
4 Daar zijn de mannen, bij wie de vrede zeer in de smaak valt.
5 Ik zie de vrouw, van wie de dochter van mij houdt.
6 Hij smeekt / bidt tot de god, aan wie hij een offer heeft beloofd.
7 De meesters, van wie de slaven hard werken, zijn blij.
8 Alexander is de koning, die jij moet waarschuwen.
9 De mannen begroeten hun vrienden, die ze hebben gezocht.
10 Het vaderland vreest het gevaar, dat het bedreigt.
11 Hij vertelt over de overwinning, waarover hij zich verheugt.
12 Ik ken de zorgen, waarvan hij jou heeft bevrijd.
13 Hij prijst de tempel, die hij op het forum ziet.
14 Wij houden van de meisjes, met wie we hebben gewandeld.
15 Venus is de godin, die mij kan helpen.
16 Ik kom met de soldaten, over wie ik verteld heb.
17 Daar is de man, wiens dochter ik bemin.
18 Ik heb een brief, die mijn vriendin mij heeft geschreven.
19 Heb je de zwaarden gezien, waarmee de gladiatoren strijden?
20 Wij gaan naar het eiland, waarop onze vader leeft.
21 Ik hoor de soldaat, voor wie gevaar dreigt.
22 Ik ben tevreden over de troepen, die vrede schenken.
23 Wij lezen de tragedie, die jij hebt geschreven.
24 Wij verheugen ons over de straten, waar we lopen.


1 qui m ev nom. subject
2 quae o mv nom. subject
3 qui m mv nom. subject
4 quibus m mv dat. object
5 cuius v ev gen. bijv. bep.
6 cui m ev dat. indirect object
7 quorum m mv gen. bijv. bep.
8 quem m ev acc. object
9 quos m mv acc. object
10 quod o ev nom. subject
11 qua v ev abl. bijw. bep.
12 quibus v mv abl. bijw. bep.
13 quod o ev acc. object
14 quibus(cum) v mv abl. bijw. bep.
15 quae v ev nom. subject
16 (de) quibus m mv abl. bijw. bep.
17 cuius m ev gen. bijv. bep.
18 quas v mv acc. object
19 quibus m mv abl. bijw. bep.
20 (in) qua v ev abl bijw. bep.
21 cui m ev dat. object
22 quae v mv nom. subject
23 quam v ev acc. object
24 (per) quas v mv acc. bijw. bep.

Caesar, wiens heerschappij sommigen niet beviel, en voor wie Brutus en Cassius de dood voorbereidden / op wie B. en C. een aanslag pleegden, heeft Gaius Octavius geadopteerd.
Octavius bracht met Caesars rijkdom grote troepen op de been, waarmee hij het Romeinse volk bevrijdde van het gevaar, dat dreigde. Octavianus, die Augustus tot senator benoemde, gaf het volk de vrede, die vele jaren bleef/duurde.
Titus: ‘Waarom pleegden Brutus en Cassius een aanslag op Caesar? Wat beviel hen niet? Wat
wekte hun toorn op?’ Marcus: ‘Wat jij vraagt, dat weet ik: Ze verdroegen zijn hoogmoed
niet, ze hielden hem voor een tiran; daarom hebben ze een aanslag op hem gepleegd.’ Titus:
‘En hoe zit het met Octavianus?’ Marcus: ‘Hij was de adoptiefzoon van Caesar. Bij hem waren
Brutus en Cassius gehaat / Hij haatte B. en C. Maar omdat die mannen grote troepen
hadden, won Octavianus Antonius voor zich, want hij was van plan die mannen, die het
vaderland bedreigden, samen met hem te overwinnen.’