Hoofdstuk 2 (Elegie), tekst 1.5: Siësta
Categorie: Boek > Via Nova > Boek 4
Er was een hittegolf en de dag had het middelste uur gepasseerd;
ik legde mijn lichaam midden op het bed neer om het te ontlasten.
Een deel van het raam was open, het andere deel was gesloten:
het licht was bijna zoals bossen gewoon zijn te hebben,
zoals de schemering een beetje licht geeft terwijl Apollo vlucht,
of wanneer de nacht is weggegaan maar de dag nog niet begonnen.
Dat licht moet verschaft worden aan verlegen meisjes,
waar de angstige schaamte een schuilplaats hoopt te hebben.
Kijk, Corinna komt binnen, gesluierd in een losgemaakte tunica,
terwijl het losjes gespreide haar de blanke hals bedekt.
Er wordt gezegd dat ze zoals de mooie Semiramis naar de slaapvertrekken is gegaan,
en zoals Laïs door vele mannen bemind.
Ik trok de tunica open, en dit schaadde niet veel omdat het zo weinig verhulde;
maar toch vocht zij om met de tunica bedekt te worden.
Omdat zij zo vocht als iemand die niet wilde overwinnen,
is zij niet met moeite overwonnen door haar eigen verraad.
Zodra ze voor mijn ogen stond en haar kleed was neergelegd,
Was er nergens op haar hele lichaam een onvolkomenheid.
Wat een schouders, wat voor bovenarmen zag ik en raakte ik aan!
De vorm van haar borsten, wat was die geschikt om er zacht in te knijpen!
Wat een platte buik onder een niet al te grote boezem!
Hoe groot en wat voor zijde! Wat een jeugdige heup!
Waarom moet ik alles afzonderlijk vertellen? Ik zag niets niet lofwaardig
En drukte haar naakt tegen mijn lichaam aan.
Wie weet de overige dingen niet? Moe rustten we beiden uit.
Mogen middagen mij vaak zo overkomen!