Hoofdstuk 5: Duisternis
Categorie: Boek > Via Nova > Boek 3
Er was al as, maar toch nog dun. Ik kijk om: boven onze ruggen hing een dichte mist, die, nadat deze over het land was uitgestort, ons als een bergstroom achtervolgde. "Laten we van richting veranderen," zei ik, "zolang we zien, opdat wij niet op straat, nadat we zijn neergeworpen door een troep van mensen die volgen, in de duisternis worden vertrapt." Nauwelijks waren we gaan zitten, of het was nacht, niet zoals een maanloze of bewolkte, maar zoals op afgesloten plaatsen, nadat het licht is gedoofd. Je zou het gehuil van vrouwen kunnen horen, het hulpgeroep van baby's, het geschreeuw van mannen; sommigen zochten met hun stemmen hun ouders, anderen hun kinderen, weer anderen hun echtgenoten, [en] ze herkenden ze aan hun stemmen. Dezen jammerden om hun eigen lot, die om het lot van hun familie. Er waren er, die uit angst voor de dood om de dood smeekten. Velen hieven hun handen op naar de goden, [maar] meer verklaarden dat er nergens meer enige goden waren en dat dit voor de wereld de eeuwige en laatste nacht was. En zij ontbraken niet, die met verzonnen en gelogen verschrikkingen de echte gevaren vergrootten. Er waren er, die berichtten, dat in Misenum dit was ingestort, dat dat in brand stond, ten onrechte, maar aan mensen die het geloofden.