Hoofdstuk 4, tekst 10: Afscheid
Categorie: Boek > Via Nova > Boek 3
Arme Catullus, houd toch op met je dwaas gedragen,
en beschouw dat, wat je ziet dat te gronde is gegaan, als verloren.
Eens schitterden er stralende zonnen voor jou,
toen jij vaak kwam waar het meisje jou leidde,
bemind door ons (mij) zoveel als geen enkel (meisje) bemind zal worden.
Toen daar die vele grappige dingen gebeurden,
die jij graag wilde en het meisje niet niet wilde,
schitterden er werkelijk stralende zonnen voor jou.
Nu wil zij niet meer: ook jij, zwakkeling, moet niet willen,
en loop haar, die vlucht, niet achterna en leef niet ongelukkig,
maar verdraag (het) met vastberaden geest, volhard.
Vaarwel, meisje. Catullus volhardt al,
en zal jou niet meer opzoeken en zal je niet meer tegen jouw zin vragen.
Maar jij zult treuren, wanneer je helemaal niet gevraagd zult worden.
Rampzalige, wee jou! Wat voor leven blijft voor jou nog over?
Wie zal nu naar je toegaan? Aan wie zul je mooi schijnen?
Wie zul je nu beminnen? Van wie zal men zeggen dat je (de geliefde) bent?
Wie zul je kussen? In wiens lippen zul je bijten?
Maar jij, Catullus, volhard vastbesloten.