Hoofdstuk 32, opd. 1
1: Gemini scire volunt quid caupones hospitibus apponant.
De tweeling wilde weten wat de herbergiers de gasten voorzetten.
2: Marcus Lucium rogat cur Syrorum praedictionibus non credat.
Marcus vraagt Lucius waarom hij de voorspellingen van de Syriers niet gelooft.
3: Lucius, qua re liberti illi e Graecia Romam vecti sint, non intellegit.
Lucius begrijpt niet waarom die vrijgelatenen vanuit Griekenland naar Rome gevaren 7iin
4: Mater nescit quis puerum servaverit.
Moeder weet niet wie de jongen heeft gered.
5: Marcus quis poeta optimus Romanorum fuerit narrat
Marcus vertelt wie de beste dichter van de Romeinen is geweest.