Hoofdstuk 29, opd. 1
A: Vir, qui haec nescit, stultus est. = De man die dit niet weet, is een sukkel.
B: Oui haec nescit stultus est. = Hij die deze dingen niet weet, is een sukkel.
C: Mandatum, quod hodie hon feci, cras faciam. = De opdracht, die ik vandaag niet heb gedaan, zal ik morgen doen.
D: Ouod hodie non feci, cras faciam. = Wat ik vandaag niet heb gedaan zal ik morgen doen.
E: Ei, qui primo advenerit, donum dabo. = Hem, die het eerst aankomt, zal ik een geschenk geven.
F: Oui primo advenerit, donum dabo. = Wie het eerst aankomt zal ik een geschenk geven.