Hoofdstuk 22, tekst 2: De overhoring
Is Aeneas rechtstreeks naar Italië gevaren Lucius?, vraagt Philippus. Helemaal niet! Terwijl hij over de zee zwierf zocht hij altijd nieuwe wegen en doorstond hij overal gevaren. Waren er slechts gevaren of was er ook vreugde? Ook vreugde. Vermoeid van de inspanningen nadert hij de kusten van Epirus. Hier komt hem een ongelooflijk gerucht ter ore. Imers Helenus, zoon van koning Priamus, leefdenog! Ook Andromache, nadat ze na de dood van haar man hierheen gevaren is en helenus' echtgenote geworden is, leeft hier. Aeneas vindt haar terwijl ze op het strand een offer brengt. Toen heeft Helenus.... Eert kan Andromache, zegt Marcus, de woorden van zijn broer onderbrekend, als zij de Trojaanse wapens ziet, haar ogen niet geloven. Ze vraagt veel terwijl ze met moeite haar tranen bedwingt. Vervolgens, zegt Lucius, begroet Aeneas Helrnus, die uit de stad afdaalt/komt, vrolijk. Aeneas noemt de stad Klein Troje, voegt Marcus eran toe, omdat de nieuwe stad precies gelijk is aan het oude Troje. De stadsmuren, de versterkte heuvel en zelfs de rivier herkende Aeneas, bevestigt Lucius. Helenus bracht de vriendelijk ontvangen Trojanen naar zijn paleis. Aeneas en zijn vrienden wilden liever hier blijven. Helenus, die èn koning èn priester is, raadpleegt, door Aeneas verzocht, de god Apollo. Deze zijn de woorden gods: godinnenzoon (vocativus), je moet watervlakten oversteken en Italië zien te bereiken. Vaar voorbij het eiland Sicilië en pas op voor Sclla en Charibdis. Wil je de ligging van je stad te weten komen? Daar waar een wit varken zal liggen dat 30 witte jongen heeft, sticht daar je stad! Deze en soortgelijke woorden sprak/voorspelde de priester, nam Marcus weer het woord van Lucius over. Vreugde verkeert nu in verdriet, omdat ze opnieuw weg moeten (gaan). Vele geschenken die zij van Helenus en Andromache ontvangen hebben, bergen ze op in hun schepen. Met gunstige winden varen zij af. Zo laten ze hun zojuist teruggevonden vrienden, en de stad waar ze al van hielden, achter en gaan het onbekende Hesperia tegemoet. Philippus prijst Lucius en Marcus, terwijl hij uitroept: De verzen door Vergilius geschreven zijn door jullie uitstekend gelezen!