Hoofdstuk 21, tekst 2: Een verschil vanmening
Marcus, let op. De heldere stem, die Marcus wekte, is van leraar Philippus. Weer vraag ik: Wat denk je van Aeneas? Aeneas, zegt Marcus, over wie ik gelezen heb, prijs ik niet. De man, die zijn stad verlaat terwijl deze brandt, wiens moed tekort schiet temidden van zijn vijanden, voor wie zijn eigen heil niet meer teld dan het heil van het vaderland, die wij uit de oorlog zien vluchten, door wie later zoveel tranen vergoten worden, is zoveel lof nie waard. Marcus, die maar zelden zoveel in één adem had gezegd, werd rood en zweeg. Aleen, die aanwezig waren, zwegen. Philippus was ook stil/zweeg ook. Eindelijk: je vindt hem, die wordt beschouwd als de stamvader van de Romeinen, toch wel roem waard? Marcus is door de strenge ogen, waarmee hij werd aangekeken, een beetje in verwarring gebracht; toch ontkende hij. Een soldaat die vlucht, voegde hij er aan toe, is zijn naam niet waard. Philippus keek zijn leerlingen een voor een aan. En jij Lucius, heeft hij plotseling gevraagd, denk jij hetzelfde als Marcus (denkt)? Al langer wilde Lucius, die met zijn tweelingbroer heftig van mening verschilde, zijn mening zeggen. Hij is opgestaan en begon als een volleerd redenaar: De liederen van onze Vergilius, die mij zeer bevallen, hebben mij veel geleerd over die Aeneas. Hij heeft de gevaren, die hij overal zag, toch niet ontvlucht? Welnee, integendeel, hij heeft zich midden in de gavaren gestort, niet eenmaal, maar steeeds weer/telkens/opnieuw. Driemaal hebben de goden hem gewaarschuwd, diemaal heeft hij Troje, dat al brandde, niet bij zijn leven (aan) zijn vijanden willen laten. Eindelijk hebben de goden hem hun goddelijk plan geopenbaard: met vlammen omgaven zij het hoofd van Ascanius. Toen pas heeft Aeneas besloten Troje te ontvluchten. Dus houd ik hem voor/bescouw hem als een man en een held, die zijn stad zelfs door de goden aangespoord met moeite verlaten heeft, wiens moet hem steeds weer opnieuw temidden van zijn vijanden zond, voor wie het teken der goden (genitiuvs subjectivus) meer waarde had dan zijn liefde voor zijn vaderland (genetivus objectivus), die wij op bevel van de goden, zoveel inspanning tegemoet zien gaan, door wie behalve tranen gestort de ene lans de andere geworpen wordt. Marcus luisterde vol aandacht naar de woorden, die Lucius zei. Dat is mijn broertje niet meer, die ik zie, meende hij in zichzelf, maar mijn broer. Terecht Lucius, zei Philippus, je hebt een ernstig woord over de goden als stichters/stamvaders gezegd. Het Romeinse volk voert zijn oorsprong met recht terug tot de goden als stichters, zoals Titus Livius ons leert. Gedenk altijd deze woorden!