Tekst 11.2
Categorie: Boek > Via Nova > Boek 1 (Oude Druk)
Heeft u een voorspoedige reis gemaakt naar de provincie? Vroeg de tweeling. Tot aan Athene was de zee kalm. Nadat we echter uit Athene weggingen. Plotseling beukt een woeste storm hevig tegen het kleine schip, voegt de tweeling eraan toe. Hoe weten jullie dat jongens? Vraagt plinius. Vader heeft zojuist jouw brief aan ons voorgelezen. Antwoord lucius. Ik begrijp het zegt Plinius, nadat wij uit Athene weggingen, was de reis gevaarlijk. Ik maak nooit zeer gevaarlijke reizen mee en woeste stormen beukten weer het schip. De zeemannen hadden steeds maar weer doodsbang de zeilen vastgebonden. Ik wanhoopte aan mijn leven. Omdat de golven… golven groter en hoger dan… dan.. de berg Capitolinus? Stelt Marcus voor. Allerminst, hoger dan de berg Albanu zegt Plinius. Overal grote gevaren. De touwen kraakten, het roer kreunde. Een groter gevaar is er nog nooit geweest. Wij vreesden zeer. Wij preesde de goden aan. Eindelijk kwam het schip op het eiland Sicilia aan. Wij bedankten god. Wij hebben hem nodig, omdat wij gezond naar de kust zijn aangekomen. Werkelijk, we wanhoopten aan ons leven! Inderdaad oom, zegt Lucius. De terugreis was zelfs gevaarlijker dan de heenreis. Het was een zeer gevaarlijke tocht.