Hoofdstuk 24, tekst 2: De redenaar
Postumus die door de cliënt te hulp is geroepen bereidt zijn redevoering voor.--> <--Terwijl Postumus zijn redevoering voorbereidt, schrijft een slaaf alles dat wordt gezegd op een schrijfplankje. Terwijl de slaaf schrijft denkt Postumus over de zaak na. Eerst herhaalt hij de feiten kort bij zichzelf: 'Een zwangere vrouw wilde de zee oversteken. Ze betaalde vaargeld aan de kapitein. Toen het vaargeld was betaald, ging zij met de overige passagiers aan boord. Terwijl het schip zich midden op de zee bevond bracht de vrouw een baby voort. Omdat de baby was geboren, eiste de kapitein meer vaargeld.' Vervolgens vatte Postumus de hoofdzaak zo samen: 'Dus het is nodig dat ik bewijs dat het hogere vaargeld ten onrechte is geëist.' De redenaar zwijgt enige tijd. Dan voegt hij toe: 'Het zal niet moeilijk zijn de rechter te overtuigen dat niets voor de baby verschuldigd is: noch immers is het vaargeld van hem groot, noch gebruikte het kind enige voorzieningen die aanwezig zijn tot nut van de passagiers. Nadat deze woorden gezegd waren, werd de kracht van de redenaar aangestoken. Terwijl hij zeer sterke woorden uitkiest, betoogt de man welsprekend: 'Wat zal ik als bewijzen aandragen? De zaak spreekt zelf: voor een -->baby<--, die tijdens de zeereis is voortgebracht, is niets verschuldigd, omdat het dwaas is. Wat een gering vaargeld voor hem! Wat kan van die voorzieningen, die de andere passagiers gebruiken, voordelig zijn voor een baby? Een baby -->heeft<-- geen voorzieningen nodig, behalve de moeder borst. Maar de moeder is -->gewend<-- deze voorziening gratis aan hem aan te bieden. Wie wil voor een dergelijke taak van een moeder geld eisen? Niemand, behalve een zeer hebzuchtige geldwolf! Als de redevoering op een dergelijke wijze is klaargemaakt, overhandigt Postumus alle delen aan zijn herinnering. Want een redenaar die zijn zaak met de hulp van aantekeningen uitspreekt, zal geen enkele rechter overtuigen.